Markus 3
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Markus

HSV

Jezus geneest een verschrompelde hand

1En Matt. 12:9; Luk. 6:6Hij kwam opnieuw in de synagoge; en er was daar iemand die een verschrompelde hand had.

2En ze letten scherp op Hem om te zien of Hij hem op de sabbat genezen zou, opdat zij Hem zouden kunnen beschuldigen.

3En Hij zei tegen de man die de verschrompelde hand had: Sta op en ga in het midden staan.

4En Hij zei tegen hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen, een mens3:4 mens - Letterlijk: ziel. te behouden of te doden? En zij zwegen.

5En nadat Hij hen rondom toornig aangekeken had, tegelijk bedroefd over de verharding van hun hart, zei Hij tegen de man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, 1 Kon. 13:6en zijn hand werd hersteld, gezond als de andere.

6Matt. 12:14; Joh. 10:39; 11:53En toen de Farizeeën weggegaan waren, beraadslaagden zij meteen met de Herodianen tegen Hem hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.

Twaalf apostelen uitgekozen

7En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; Matt. 4:25; Luk. 6:17en Hem volgde een grote menigte uit Galilea en uit Judea,

8en uit Jeruzalem en uit Idumea en van over de Jordaan; ook een grote menigte uit de omgeving van Tyrus en Sidon, die gehoord had wat voor grote dingen Hij deed, kwam naar Hem toe.

9En Hij zei tegen Zijn discipelen dat er steeds een scheepje bij Hem moest blijven vanwege de menigte, opdat ze Hem niet verdringen zouden.

10Want Hij had er velen genezen, zodat allen die aandoeningen hadden, op Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken.

11En telkens wanneer de onreine geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem neer en riepen: U bent de Zoon van God!

12En Hij gebood hun streng en met klem dat zij niet bekend zouden maken wie Hij was.

13Matt. 10:1; Mark. 6:7; Luk. 6:13; 9:1En Hij klom de berg op en riep bij Zich wie Hij wilde; en zij kwamen naar Hem toe.

14En Hij stelde er twaalf aan om bij Hem te zijn, en om hen uit te zenden om te prediken,

15en macht te hebben om de ziekten te genezen en de demonen uit te drijven.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.

16En Simon gaf Hij de naam Petrus,

17en verder Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, de broer van Jakobus – aan hen gaf Hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent –

18en Andreas en Filippus en Bartholomeüs en Mattheüs en Thomas en Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Thaddeüs en Simon Kananites,

19en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

De godslastering van de schriftgeleerden

20En zij kwamen thuis; en er kwam opnieuw een menigte bijeen, zodat zij zelfs Mark. 6:31geen brood konden eten.

21En toen Zijn verwanten dat hoorden, gingen zij eropuit om Hem tegen te houden, want zij zeiden: Hij is buiten Zichzelf.

22En de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden: Matt. 9:34; 12:24; Luk. 11:15; Joh. 8:48Hij heeft Beëlzebul, en: Door de aanvoerder van de demonen drijft Hij de demonen uit.

23En Hij riep hen bij Zich Matt. 12:25en zei tegen hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan de satan uitdrijven?

24En als een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, kan dat koninkrijk niet standhouden.

25En als een huis tegen zichzelf verdeeld is, kan dat huis niet standhouden.

26En als de satan tegen zichzelf opstaat en verdeeld is, kan hij niet standhouden, maar is dat zijn einde.3:26 is dat zijn einde - Letterlijk: heeft hij een einde.

27Matt. 12:29Niemand kan het huis van een sterke binnengaan en zijn huisraad roven, Kol. 2:15als hij niet eerst de sterke bindt; en dan kan hij zijn huis leegroven.

28Voorwaar, Ik zeg u 1 Sam. 2:25; Matt. 12:31; Luk. 12:10; 1 Joh. 5:16dat alle zonden de mensenkinderen vergeven zullen worden, en de lasteringen die zij ook maar uitgesproken zullen hebben;

291 Joh. 5:16maar wie gelasterd zal hebben tegen de Heilige Geest, die heeft geen vergeving in eeuwigheid, maar is schuldig en verdient het eeuwige oordeel.

30Want zij zeiden: Hij heeft een onreine geest.

31Matt. 12:46; Luk. 8:19Nu kwamen dan Zijn broers en Zijn moeder; en terwijl zij buiten stonden, stuurden zij iemand naar Hem toe om Hem te roepen.

32En de menigte zat om Hem heen; en ze zeiden tegen Hem: Zie, Uw moeder en Uw broers daarbuiten zoeken U.

33En Hij antwoordde hun en zei: Wie is Mijn moeder, of wie zijn Mijn broers?

34En terwijl Hij rondom Zich keek naar hen die om Hem heen zaten, zei Hij: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders;

35Joh. 15:14; 2 Kor. 5:16,17want wie de wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en Mijn moeder.

3

Jezus geneest een verdorde hand

1En Matt. 12:9. Luk. 6:6.Hij ging wederom in de synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand.

2En zij namen Hem waar, of Hij op den sabbat hem genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten.

3En Hij zeide tot den mens, die de verdorde hand had: Sta op in het midden.

4En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden? En zij zwegen stil.

5En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit; 1 Kon. 13:6.en zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere.

6Matt. 12:14. Joh. 10:39. 11:53.En de farizeeën, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodianen te zamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden.

Twaalf apostelen uitgekozen

7En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; Matt. 4:25. Luk. 6:17.en Hem volgde een grote menigte van Galiléa, en van Judéa,

8En van Jeruzalem, en van Iduméa, en van over de Jordaan; en die van omtrent Tyrus en Sidon, een grote menigte, gehoord hebbende, hoe grote dingen Hij deed, kwamen tot Hem.

9En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om der schare wil, opdat zij Hem niet zouden verdringen.

10Want Hij had er velen genezen, alzo dat Hem al degenen, die enige kwalen hadden, overvielen, opdat zij Hem mochten aanraken.

11En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods!

12En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet zouden openbaar maken.

13Matt. 10:1. Mark. 6:7. Luk. 6:13. 9:1.En Hij klom op den berg, en riep tot Zich, die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem.

14En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij dezelve zou uitzenden om te prediken;

15En om macht te hebben, de ziekten te genezen, en de duivelen uit te werpen.

16En Simon gaf Hij den toenaam Petrus;

17En Jakobus, den zoon van Zebedéüs, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toenamen, Boanérges, hetwelk is, zonen des donders;

18En Andréas, en Filippus, en Bartholoméüs, en Matthéüs, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alféüs, en Thaddéüs, en Simon Kananítes,

19En Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft.

Godslastering der schriftgeleerden

20En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs Mark. 6:31.niet konden brood eten.

21En als degenen, die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit, om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen.

22En de schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Matt. 9:34. 12:24. Luk. 11:15. Joh. 8:48.Hij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit.

23En hen tot Zich geroepen hebbende, Matt. 12:25.zeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen?

24En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.

25En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.

26En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.

27Matt. 12:29.Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, Kol. 2:15.indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven.

28Voorwaar, Ik zeg u, 1 Sam. 2:25. Matt. 12:31. Luk. 12:10. 1 Joh. 5:16.dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;

291 Joh. 5:16.Maar zo wie gelasterd zal hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.

30Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.

31Matt. 12:46. Luk. 8:19.Zo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten staande, zonden zij tot Hem, en riepen Hem.

32En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U.

33En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders?

34En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.

35Joh. 15:14. 2 Kor. 5:16, 17.Want zo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder.