Deuteronomium 7
Het vijfde boek van Mozes Deuteronomium

HSV

Hoe Israël zich moet gedragen ten opzichte van de Kanaänieten

1Wanneer de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, en Hij Deut. 31:3vele volken van voor uw ogen verdreven heeft, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, zeven volken, die groter en machtiger zijn dan u,

2en wanneer de HEERE, uw God, hen aan u7:2 aan u - Letterlijk: voor uw aangezicht; zie ook vers 23. overgegeven heeft Num. 33:52; Joz. 11:11en u ze verslaat, dan moet u hen volledig met de ban slaan; Ex. 23:32; 34:15u mag geen verbond met hen sluiten en hun niet genadig zijn.

3U mag geen huwelijksbanden met hen Ex. 34:16; 1 Kon. 11:2aangaan: uw dochters mag u niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen.

4Want zij zouden uw zonen van achter Mij laten afwijken, zodat zij andere goden gaan dienen en de toorn van de HEERE tegen u ontbrandt en Hij u al snel wegvaagt.

5Maar zo moet u met hen doen: Ex. 23:24; 34:13; Deut. 12:2,3hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen omhakken en hun beelden met vuur verbranden.

6Want Ex. 19:5; Deut. 4:20; 14:21; 26:18; 28:9; 1 Petr. 2:9u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.

7Niet omdat u groter was dan al de andere volken heeft de HEERE liefde voor u opgevat en u uitgekozen, want u was het kleinste van al de volken.

8Maar vanwege Deut. 10:15de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te houden, heeft de HEERE u met sterke hand uitgeleid en heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de farao, de koning van Egypte.

9Daarom moet u weten dat de HEERE uw God is. Híj is Ex. 20:5; Deut. 5:9God, de getrouwe God, Die het verbond en de goedertierenheid in acht neemt voor wie Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, tot in duizend generaties.

10En Hij doet vergelding aan ieder van hen die Hem haten, door hem om te doen komen, hem persoonlijk;7:10 hem persoonlijk - Letterlijk: in zijn gezicht; zie ook het vervolg van dit vers. Hij zal tegenover wie Hem haat niet Nahum 1:2aarzelen. Hij zal aan hem vergelding doen, aan hem persoonlijk.

11En daarom moet u de geboden, verordeningen en bepalingen die ik u heden gebied, in acht nemen door ze te houden.

12Dan zal het gebeuren, Lev. 26:3; Deut. 28:1omdat u deze bepalingen zult horen, in acht nemen en houden, dat de HEERE, uw God, voor u het verbond en de goedertierenheid in acht zal nemen die Hij uw vaderen onder ede beloofd heeft.

13Hij zal u liefhebben, u zegenen en u talrijk maken; Hij zal de vrucht van uw schoot zegenen en de vrucht van uw land, uw koren, uw nieuwe wijn en uw olie, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee, in het land dat Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven.

14Gezegend zult u zijn boven al de volken; onder u zal Ex. 23:26geen man of vrouw onvruchtbaar zijn, onder uw dieren evenmin.

15De HEERE zal alle ziekte van u weren en geen van de verschrikkelijke kwalen van Egypte, die u hebt leren kennen, zal Hij u opleggen, maar Hij zal ze geven aan allen die u haten.

16U zult al de volken verteren die de HEERE, uw God, u geeft. Laat uw oog hen niet ontzien. En dien hun goden niet, want dat is voor u een valstrik.

17Wanneer u in uw hart zegt: Deze volken zijn groter dan ik; hoe kan ik hen ooit uit hun bezit verdrijven?

18wees dan niet bevreesd voor hen. Denk steeds aan wat de HEERE, uw God, met de farao en met alle Egyptenaren gedaan heeft,

19Deut. 4:34; 29:3de grote beproevingen die uw ogen gezien hebben, de tekenen, de wonderen, de sterke hand en de uitgestrekte arm waarmee de HEERE, uw God, u uitgeleid heeft. Zo zal de HEERE, uw God, doen met al de volken voor wie u bevreesd bent.

20Daarbij zal de HEERE, uw God, Ex. 23:28; Joz. 24:12horzels onder hen zenden, totdat zij die overgebleven en voor u verborgen zijn, ook omgekomen zijn.

21Schrik voor hen niet terug, want de HEERE, uw God, is in uw midden, een groot en ontzagwekkend God.

22De HEERE, uw God, zal deze volken van voor uw ogen verdrijven, maar geleidelijk: u zult hen niet onmiddellijk kunnen vernietigen, anders zouden de dieren van het veld te talrijk worden voor u.

23De HEERE, uw God, zal hen aan u overgeven; Hij zal hen in grote verwarring brengen,7:23 in grote verwarring brengen - Letterlijk: verwarren met een grote verwarring. totdat zij weggevaagd zijn.

24Hij zal u hun koningen in uw hand geven, en u moet hun naam van onder de hemel doen verdwijnen; niemand zal vóór u standhouden, totdat u hen weggevaagd hebt.

25De beelden van hun goden moet u met vuur verbranden. Het zilver en goud dat erop zit, mag u niet begeren of voor uzelf nemen, anders wordt u daardoor verstrikt, want het is voor de HEERE, uw God, een gruwel.

26U mag zoiets gruwelijks niet in huis halen, anders wordt u evenzo tot iemand op wie de ban rust; volledig verafschuwen moet u het, ja, er een diepe afschuw van hebben, want het is iets waarop de ban rust.

7

Hoe Israël zich moest houden jegens de Kanaänieten

1Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij Deut. 31:3.vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij;

2En de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, Num. 33:52. Joz. 11:11.dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk verbannen; Ex. 23:32. 34:15.gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn.

3Gij zult u ook met hen niet Ex. 34:16. 1 Kon. 11:2.vermaagschappen; gij zult uw dochters niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen.

4Want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden dienen; en de toorn des HEEREN zou tegen ulieden ontsteken, en u haast verdelgen.

5Maar alzo zult gij hun doen: Ex. 23:24. 34:13. Deut. 12:2, 3.hun altaren zult gij afwerpen, en hun opgerichte beelden verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen, en hun gesnedene beelden met vuur verbranden.

6Want Ex. 19:5. Deut. 4:20. 14:21. 26:18. 28:9. 1 Petr. 2:9.gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; u heeft de HEERE, uw God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn.

7De HEERE heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken.

8Maar omdat de HEERE ulieden Deut. 10:15.liefhad, en opdat Hij hield den eed, dien Hij uw vaderen gezworen had, heeft u de HEERE met een sterke hand uitgevoerd, en heeft u verlost uit het diensthuis, uit de hand van Faraö, koning van Egypte.

9Gij zult dan weten, dat de HEERE, uw God, Ex. 20:5. Deut. 5:9.die God is, die getrouwe God, welke het verbond en de weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden tot in duizend geslachten.

10En Hij vergeldt een ieder van hen, die Hem haten, in zijn aangezicht, om hem te verderven; Hij zal het Zijn hater niet Nahum 1:2.vertrekken, in zijn aangezicht zal Hij het hem vergelden.

11Houdt dan de geboden, en de inzettingen, en de rechten, die ik u heden gebiede, om die te doen.

12Zo zal het geschieden, Lev. 26:3. Deut. 28:1.omdat gij deze rechten zult horen, en houden, en dezelve doen, dat de HEERE, uw God, u het verbond en de weldadigheid zal houden, die Hij uw vaderen gezworen heeft;

13En Hij zal u liefhebben, en zal u zegenen, en u doen vermenigvuldigen; en Hij zal zegenen de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, uw koren, en uw most, en uw olie, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft u te geven.

14Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal onder u Ex. 23:26.noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet onder uw beesten;

15En de HEERE zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der Egyptenaren, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen, die u haten.

16Gij zult dan al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn.

17Zo gij in uw hart zeidet: Deze volken zijn meerder dan ik; hoe zou ik hen uit de bezitting kunnen verdrijven?

18Vreest niet voor hen; gedenkt steeds, wat de HEERE, uw God, aan Faraö en aan alle Egyptenaren gedaan heeft;

19Deut. 4:34. 29:3.De grote verzoekingen, die uw ogen gezien hebben, en de tekenen, en de wonderen, en de sterke hand, en den uitgestrekten arm, door welken u de HEERE uw God, heeft uitgevoerd; alzo zal de HEERE, uw God, doen aan alle volken, voor welker aangezicht gij vreest.

20Daartoe zal de HEERE, uw God, ook Ex. 23:28. Joz. 24:12.horzelen onder hen zenden; totdat zij omkomen, die overgebleven, en voor uw aangezicht verborgen zijn.

21Ontzet u niet voor hunlieder aangezicht; want de HEERE, uw God, is in het midden van u, een groot en vreselijk God.

22En de HEERE, uw God, zal deze volken voor uw aangezicht allengskens uitwerpen; haastelijk zult gij hen niet mogen te niet doen, opdat het wild des velds niet tegen u vermenigvuldige.

23En de HEERE zal hen geven voor uw aangezicht, en Hij zal hen verschrikken met grote verschrikking, totdat zij verdelgd worden.

24Ook zal Hij hun koningen in uw hand geven, dat gij hun naam van onder den hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht bestaan, totdat gij hen zult hebben verdelgd.

25De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en goud, dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt; want dat is den HEERE, uw God, een gruwel.

26Gij zult dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een ban zoudt worden, gelijk datzelve is; gij zult het ganselijk verfoeien, en te enenmaal een gruwel daarvan hebben, want het is een ban.