Psalm 51
Het boek Psalmen

HSV

Vierde boetpsalm

1Een psalm van David, voor de koorleider; 2toen de 2 Sam. 12:1 enz.profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij 2 Sam. 11:4Bathseba was gekomen.

3Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid,

delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid.

4Was mij schoon van mijn ongerechtigheid,

reinig mij van mijn zonde.

5Want ík ken mijn overtredingen,

mijn zonde staat mij voortdurend voor ogen.

6Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,

ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen,

Rom. 3:4zodat U rechtvaardig bent wanneer U rechtspreekt

en rein bent wanneer U oordeelt.

7Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren,

in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.

8Zie, U vindt vreugde in waarheid in het binnenste,

in het verborgene maakt U mij wijsheid bekend.

9Ontzondig mij met Lev. 14:4,6; Num. 19:6,18hysop, dan zal ik rein zijn,

was mij, dan zal ik witter zijn dan sneeuw.

10Doe mij vreugde en blijdschap horen;

laat de beenderen zich verheugen die U verbrijzeld hebt.

11Verberg Uw aangezicht voor mijn zonden;

delg al mijn ongerechtigheden uit.

12Schep mij een rein hart, o God,

en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest.

13Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht

en neem Uw Heilige Geest niet van mij weg.

14Geef mij de vreugde over Uw heil terug,

ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid.

15Dan zal ik overtreders Uw wegen leren

en zondaars zullen zich tot U bekeren.

16Red mij van bloedschulden, o God, God van mijn heil,

dan zal mijn tong vrolijk zingen van Uw gerechtigheid.

17Heere, open mijn lippen;

dan zal mijn mond Uw lof verkondigen.

18Want U vindt geen vreugde in offers, anders zou ik ze brengen;

in brandoffers schept U geen behagen.

19De offers voor God zijn een gebroken geest;

een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten.

20Doe goed aan Sion, naar Uw welbehagen;

bouw de muren van Jeruzalem op.

21Dan zult U vreugde vinden in offers van gerechtigheid,

in een brandoffer en een offer dat geheel verteerd wordt;

dan zal men jonge stieren offeren op Uw altaar.

51

Boetpsalm

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester.

2Toen de 2 Sam. 12:1 enz.profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot 2 Sam. 11:4.Bathséba was ingegaan.

3Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.

4Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde.

5Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij.

6Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; Rom. 3:4.opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten.

7Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.

8Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend.

9Ontzondig mij met Lev. 14:4, 6. Num. 19:6, 18.hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.

10Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt.

11Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden.

12Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest.

13Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.

14Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.

15Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren.

16Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen.

17Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.

18Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen.

19De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten.

20Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op.

21Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer, dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar.