Jesaja 15
Het boek van de profeet Jesaja

HSV

Profetie over Moab

1Jer. 48:1; Ezech. 25:9; Amos 2:1De last over Moab.

Voorzeker, in de nacht is het verwoest,

Ar-Moab is uitgeroeid!

Voorzeker, in de nacht is het verwoest,

Kir-Moab is uitgeroeid!

2Men gaat op naar Baïth en Dibon,

naar de hoogten om te wenen.

Over Nebo en over Medeba

zal Moab weeklagen.

Jer. 48:37; Ezech. 7:18Alle hoofden zijn kaalgeschoren,15:2 Alle hoofden zijn kaalgeschoren - Letterlijk: Op alle hoofden is kaalheid.

elke baard is afgesneden.

3Op zijn straten zijn zij met een rouwgewaad omgord.

Op hun daken

en op hun pleinen is het een en al geweeklaag,

ze dalen in tranen af.

4Zowel Hesbon als Eleale schreeuwt het uit,

hun stem wordt gehoord tot in Jahaz toe.

Daarom slaan de gewapende mannen van Moab alarm,

zijn ziel siddert in hem.

5– Mijn hart schreeuwt het uit om Moab –

Zijn vluchtelingen zijn al bij Zoar, Eglath Selisia.15:5 Eglath Selisia - Of: Driejarige Koe.

Ja, de weg omhoog naar Luhith

gaan zij op met geween.

Ja, op de weg naar Horonaïm

heffen zij een noodgeschrei aan.

6Voorzeker, de wateren van Nimrim

worden een woestenij,

want het gras is verdord, de grasscheutjes zijn vergaan,

groen is er niet meer.

7Daarom zullen zij de overvloed van wat zij hebben vergaard en gespaard,

over de Wilgenbeek brengen.

8Voorzeker, het geschreeuw doorkruist

het gebied van Moab,

zijn gejammer tot Eglaïm toe,

zijn gejammer tot Beër-Elim toe.

9Voorzeker, de wateren van Dimon zijn vol bloed.

Ja, Ik zal over Dimon nog meer teweegbrengen:

een leeuw over de ontkomenen van Moab,

en over het overblijfsel van het land.

15

Voorzegging van den ondergang van Moab

1De Jer. 48:1. Ezech. 25:9. Amos 2:1.last van Moab. Zekerlijk, in den nacht is Ar-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk, in den nacht is Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid!

2Hij gaat op naar Baïth en Dibon, en naar Bamoth, om te wenen; over Nebo en over Médeba zal Moab huilen; op Jer. 48:37. Ezech. 7:18.al haar hoofden is kaalheid, aller baard is afgesneden.

3Op haar wijken hebben zij zakken aangegord; op haar daken en op haar straten huilen zij altemaal, afgaande met geween.

4Zo Hesbon als Eleále schreeuwt, hun stem wordt gehoord tot Jahaz toe; daarom maken de toegerusten van Moab een geschrei, eens iegelijks ziel in hem is kwalijk gesteld.

5Mijn hart schreeuwt over Moab, haar grendelen zijn naar Zoar toe, de driejarige vaars; want hij gaat op met geween naar den opgang van Luhith, want op den weg naar Horonáïm verwekken zij een jammergeschrei.

6Want de wateren van Nimrim zullen enkel verwoesting wezen; want het gras is verdord, het tedere gras is vergaan, er is geen groente.

7Daarom zullen zij den overvloed, dien zij vergaderd hebben, en hetgeen zij weggelegd hebben, aan de beek der wilgen voeren.

8Want dat geschreeuw zal omgaan door de landpale van Moab, haar gehuil tot Eglaïm toe, ja, tot Beër-Elim toe zal haar gehuil zijn.

9Want de wateren van Dimon zijn vol bloeds, want Ik zal Dimon nog meer toeschikken: te weten leeuwen over de ontkomenen van Moab, mitsgaders over het overblijfsel des lands.