De weduwen
1Vaar niet uit tegen Lev. 19:32een oude man, maar spoor hem aan als een vader, jonge mannen als broers,
2oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid.
3Houd weduwen die werkelijk weduwen zijn, in ere.
4Maar indien een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten dezen leren vóór alles thuis godsvrucht te beoefenen Gen. 45:10,11; Matt. 15:4; Mark. 7:10; Efez. 6:1,2en aan hun voorgeslacht te vergelden wat ze aan hen te danken hebben. Want dat is goed en welgevallig in de ogen van God.
51 Kor. 7:32Zij nu die werkelijk weduwe is, en alleen is overgebleven, Luk. 2:36hoopt op God, en volhardt in smekingen en gebeden, nacht en dag.
6Maar zij die haar lusten volgt, is levend dood.
7Beveel ook dit, opdat zij onberispelijk zijn.
8Gal. 6:10Maar als iemand de zijnen en vooral zijn huisgenoten niet verzorgt, heeft hij het geloof verloochend en is hij erger dan een ongelovige.
9Een weduwe mag gekozen worden als zij niet jonger is dan zestig jaar en de vrouw van één man is geweest,
10een goed getuigenis heeft wat betreft goede werken: of zij kinderen heeft opgevoed, 1 Petr. 4:9of zij vreemdelingen heeft geherbergd, Gen. 18:4; 19:2; Luk. 7:38,44of zij de voeten van heiligen heeft gewassen, of zij verdrukten heeft bijgestaan, of zij zich toegelegd heeft op elk goed werk.
11Maar neem jonge weduwen niet aan. Want als zij door het volgen van hun lusten zich afkeren van de dienst van Christus, willen zij trouwen,
12en ontvangen zij het oordeel omdat zij hun eerste trouw tenietgedaan hebben.
13En zo leren zij meteen ook om doelloos overal langs de huizen te gaan. En zij zijn niet alleen doelloos bezig, maar zij zijn ook Tit. 2:3praatziek, en zij bemoeien zich met zaken die hun niet aangaan, en praten over dingen die onbehoorlijk zijn.
14Ik wil dan dat jonge weduwen 1 Kor. 7:9trouwen, kinderen krijgen, hun huis besturen en aan de tegenpartij geen aanleiding tot laster geven.
15Want sommigen hebben zich al afgewend, de satan achterna.
16Als een gelovige man of gelovige vrouw weduwen in de familie heeft, laten zij die bijstaan en laat de gemeente daarmee niet belast worden, opdat die hulp kan geven aan hen die werkelijk weduwen zijn.
De tucht over ouderlingen
17Rom. 15:27; 1 Kor. 9:11; Gal. 6:6; Filipp. 2:29; 1 Thess. 5:12; Hebr. 13:17Laat ouderlingen die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral diegenen die arbeiden in het Woord en in de leer.
18Want de Schrift zegt: Deut. 25:4; 1 Kor. 9:9Een dorsende os mag u niet muilkorven, en: Lev. 19:13; Deut. 24:14; Matt. 10:10; Luk. 10:7De arbeider is zijn loon waard.
19Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, Deut. 19:15tenzij er twee of drie getuigen zijn.
20Wijs hen die zondigen, in tegenwoordigheid van allen terecht, opdat ook de anderen vrees zullen hebben.
21Rom. 1:9; 9:1; 2 Kor. 1:23; 11:31; Gal. 1:20; Filipp. 1:8; 1 Thess. 2:5; 5:27; 1 Tim. 6:13Ik bezweer u, ten overstaan van God en de Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat u deze dingen in acht neemt Deut. 17:4; 19:18zonder vooroordeel en zonder iets uit partijdigheid te doen.
22Hand. 6:6; 8:17; 13:3; 19:6; 1 Tim. 4:14; 2 Tim. 1:6Leg niemand haastig de handen op en heb geen deel aan zonden van anderen. Bewaar uzelf rein.
23Drink niet langer alleen water, maar gebruik een kleine hoeveelheid wijn, Ps. 104:15voor uw maag en uw veelvuldige kwalen.
24Van sommige mensen zijn de zonden Gal. 5:19overduidelijk en gaan die aan hun veroordeling vooraf. Bij anderen komen zij achteraf openbaar.
25Evenzo zijn ook de goede werken overduidelijk en die waarmee het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven.
5
Voorschriften voor het gemeenteleven
1Bestraf Lev. 19:32.een ouden man niet hardelijk, maar vermaan hem als een vader; de jonge als broeders;
2De oude vrouwen als moeders; de jonge als zusters, in alle reinheid.
3Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn.
4Maar zo enige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, dat die leren eerst aan hun eigen huis godzaligheid oefenen, Gen. 45:10, 11. Matt. 15:4. Mark. 7:10. Efez. 6:1, 2.en den voorouderen wedervergelding doen; want dat is goed en aangenaam voor God.
51 Kor. 7:32.Die nu waarlijk weduwe is, en alleen gelaten, Luk. 2:36.die hoopt op God, en blijft in smekingen en gebeden nacht en dag.
6Maar die haar wellust volgt, die is levende gestorven.
7En beveel dit, opdat zij onberispelijk zijn.
8Gal. 6:10.Doch zo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenoten, niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige.
9Dat een weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouw geweest zij;
10Getuigenis hebbende van goede werken: zo zij kinderen opgevoed heeft, 1 Petr. 4:9.zo zij gaarne heeft geherbergd, Gen. 18:4. 19:2. Luk. 7:38, 44.zo zij der heiligen voeten heeft gewassen, zo zij den verdrukten genoegzame hulp gedaan heeft, zo zij alle goed werk nagetracht heeft.
11Maar neem de jonge weduwen niet aan; want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus, zo willen zij huwelijken;
12Hebbende haar oordeel, omdat zij haar eerste geloof hebben te niet gedaan.
13En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen; en zijn niet alleen ledig, maar ook Tit. 2:3.klapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende, hetgeen niet betaamt.
14Ik wil dan, dat de jonge weduwen 1 Kor. 7:9.huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van lastering aan de wederpartij geven.
15Want enigen hebben zich alrede afgewend achter den satan.
16Zo enig gelovig man, of gelovige vrouw weduwen heeft, dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de Gemeente niet bezwaard worde, opdat zij degenen, die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge.
17Rom. 15:27. 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. Filipp. 2:29. 1 Thess. 5:12. Hebr. 13:17.Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer.
18Want de Schrift zegt: Deut. 25:4. 1 Kor. 9:9.Een dorsenden os zult gij niet muilbanden; en: Lev. 19:13. Deut. 24:14. Matt. 10:10. Luk. 10:7.De arbeider is zijn loon waardig.
19Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan, anders Deut. 19:15.dan onder twee of drie getuigen.
20Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreze mogen hebben.
21Rom. 1:9. 9:1. 2 Kor. 1:23. 11:31. Gal. 1:20. Filipp. 1:8. 1 Thess. 2:5. 5:27. 1 Tim. 6:13.Ik betuig voor God, en den Heere Jezus Christus, en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen onderhoudt, Deut. 17:4. 19:18.zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid.
22Hand. 6:6. 8:17. 13:3. 19:6. 1 Tim. 4:14. 2 Tim. 1:6.Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden; bewaar uzelven rein.
23Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, Ps. 104:15.om uw maag en uw menigvuldige zwakheden.
24Van sommige mensen zijn de zonden te voren Gal. 5:19.openbaar, en gaan voor tot hun veroordeling; en in sommigen ook volgen zij na.
25Desgelijks ook de goede werken zijn te voren openbaar, en daar het anders mede gelegen is, kunnen niet verborgen worden.