De verschijning aan de zee van Tiberias
1Hierna openbaarde Jezus Zich opnieuw aan de discipelen, aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich als volgt:
2Er waren bijeen Simon Petrus en Thomas, ook Didymus genoemd, Joh. 1:46en Nathanaël, die uit Kana in Galilea afkomstig was, Matt. 4:21; Mark. 1:19en de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van Zijn discipelen.
3Simon Petrus zei tegen hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tegen hem: Wij gaan met u mee. Zij gingen naar buiten, en gingen meteen aan boord van het schip; en in die nacht vingen zij niets.
4En toen het al ochtend geworden was, stond Jezus aan de oever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was.
5Jezus dan zei tegen hen: Kinderen, hebt u niet iets voor bij het eten? Zij antwoordden Hem: Nee.
6En Hij zei tegen hen: Luk. 5:4,6,7Werp het net uit aan de rechterkant van het schip en u zult vinden. Dus wierpen zij het uit en zij konden het niet meer trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen.
7De discipel dan Joh. 13:23; 20:2die Jezus liefhad,21:7 die Jezus liefhad - Hier is de liefde van Jezus tot Johannes bedoeld; zie ook vers 20. zei tegen Petrus: Het is de Heere! Toen Simon Petrus dan hoorde dat het de Heere was, sloeg hij het bovenkleed om, want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee.
8En de andere discipelen kwamen met het scheepje, want zij waren niet ver, slechts ongeveer tweehonderd el, van het land verwijderd, en sleepten het net met de vissen.
9Toen zij nu aan land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur met vis daarop liggen, en brood.
10Luk. 24:41Jezus zei tegen hen: Breng wat van de vissen die u nu gevangen hebt.
11Simon Petrus ging ernaartoe en trok het net op het land, vol grote vissen, honderddrieënvijftig, en hoewel het er zoveel waren, scheurde het net niet.
12Jezus zei tegen hen: Kom, gebruik de maaltijd. En niemand van de discipelen durfde Hem te vragen: Wie bent U? want zij wisten dat het de Heere was.
13Jezus dan kwam en nam het brood en gaf het hun, en de vis eveneens.
14Dit nu was de derde keer dat Jezus Zich aan Zijn discipelen openbaarde, nadat Hij uit de doden opgewekt was.
Jezus en Petrus
15Toen zij dan de maaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren.
16Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen.Andere Griekse manuscripten hebben hier Johannes in plaats van Jona.
17Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Joh. 16:30Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.
18Joh. 13:36; Hand. 12:3; 2 Petr. 1:14Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen u jonger was, omgordde u uzelf en liep u waar u wilde; maar als u oud geworden bent, zult u uw handen uitstrekken, en een ander zal u omgorden en u brengen waar u niet heen wilt.
192 Petr. 1:14En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood hij God verheerlijken zou. En nadat Hij dit gezegd had, zei Hij tegen hem: Volg Mij!
De discipel die van deze dingen getuigt
20En Petrus zag, toen hij zich omkeerde, Vers 7; Joh. 13:23; 20:2de discipel volgen die Jezus liefhad, die ook tijdens het avondmaal tegen Zijn borst was gaan liggen en gezegd had: Heere, wie is het die U verraden zal?
21Toen Petrus deze zag, zei hij tegen Jezus: Heere, maar wat zal er met hem gebeuren?
22Jezus zei tegen hem: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volgt u Mij!
23Dit gerucht nu, dat deze discipel niet zou sterven, verspreidde zich onder de broeders. Maar Jezus had niet tegen hem gezegd dat hij niet zou sterven, maar: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het u aan?
24Dit is de discipel die van deze dingen getuigt en deze dingen beschreven heeft; en wij weten dat zijn getuigenis Joh. 19:35waar is.
25Joh. 20:30En er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten. Amen.
21
Verschijning van Jezus aan de zee van Tibérias
1Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de zee van Tibérias. En Hij openbaarde Zich aldus:
2Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus, Joh. 1:46.en Nathánaël, die van Kana in Galiléa was, Matt. 4:21. Mark. 1:19.en de zonen van Zebedéüs, en twee anderen van Zijn discipelen.
3Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip; en in dien nacht vingen zij niets.
4En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was.
5Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen.
6En Hij zeide tot hen: Luk. 5:4, 6, 7.Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.
7De discipel dan, Joh. 13:23. 20:2.welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan, horende, dat het de Heere was, omgordde het opperkleed (want hij was naakt), en wierp zichzelven in de zee.
8En de andere discipelen kwamen met het scheepje (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent tweehonderd ellen), slepende het net met de vissen.
9Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop liggen, en brood.
10Luk. 24:41.Jezus zeide tot hen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt.
11Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol grote vissen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zovele waren, zo scheurde het net niet.
12Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende, dat het de Heere was.
13Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks.
14Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was.
Jezus en Petrus
15Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren.
16Hij zeide wederom tot hem ten tweeden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen.
17Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Joh. 16:30.Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen.
18Joh. 13:36. Hand. 12:3. 2 Petr. 1:14.Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen gij jonger waart, gorddet gij uzelven, en wandeldet, alwaar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zo zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en brengen, waar gij niet wilt.
192 Petr. 1:14.En dit zeide Hij, betekenende, met hoedanigen dood hij God verheerlijken zou. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij.
20En Petrus, zich omkerende, zag Vers 7. Joh. 13:23. 20:2.den discipel volgen, welken Jezus liefhad, die ook in het avondmaal op Zijn borst gevallen was, en gezegd had: Heere! wie is het, die U verraden zal?
21Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere, maar wat zal deze?
22Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? Volg gij Mij.
23Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan?
24Deze is de discipel, die van deze dingen getuigt, en deze dingen geschreven heeft; en wij weten, dat zijn getuigenis Joh. 19:35.waarachtig is.
25Joh. 20:30.En er zijn nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft, welke, zo zij elk bijzonder geschreven wierden, ik acht, dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet zou bevatten. Amen.