1In 2 Kron. 36:6zijn dagen trok Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd gedurende drie jaar zijn dienaar. Daarna kwam hij opnieuw tegen hem in opstand.
2Toen zond de HEERE de benden van de Chaldeeën tegen hem, de benden van Syrië, de benden van Moab en de benden van de Ammonieten. Hij zond hen tegen Juda om het om te brengen, 2 Kon. 20:17; 23:27overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij gesproken had door de dienst van Zijn dienaren, de profeten.
3Ja, naar het bevel van de HEERE gebeurde dit in Juda, om hen van voor Zijn aangezicht weg te doen vanwege de zonden van Manasse, vanwege alles wat hij gedaan had,
4en ook vanwege het onschuldig bloed dat hij vergoten had – hij had Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld. Daarom wilde de HEERE geen vergeving schenken.
5Het overige nu van de geschiedenis van Jojakim, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Juda?
6Jojakim ging te ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Jojachin werd koning in zijn plaats.
7De koning van Egypte trok voortaan niet meer uit zijn land, want de koning van Babel had alles ingenomen wat de koning van Egypte toebehoord had, vanaf de Beek van Egypte tot aan de rivier de Eufraat.
Jojachin koning van Juda
8Jojachin was achttien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde drie maanden in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Nehusta, de dochter van Elnathan, uit Jeruzalem.
9Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat zijn vader gedaan had.
10In Dan. 1:1die tijd trokken de dienaren van Nebukadnezar, de koning van Babel, naar Jeruzalem, en de stad werd belegerd.
11Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam zelf naar de stad, toen zijn dienaren die belegerden.
12Toen ging Jojachin, de koning van Juda, de stad uit naar de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. De koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar van zijn regering.
132 Kon. 20:17; Jes. 39:6En hij voerde vandaar alle schatten van het huis van de HEERE weg, en ook de schatten van het huis van de koning. Hij haalde alle gouden voorwerpen weg die Salomo, de koning van Israël, in de tempel van de HEERE gemaakt had, zoals de HEERE gesproken had.
14Hij voerde heel Jeruzalem in ballingschap: al de vorsten, alle strijdbare helden, tienduizend gevangenen, en alle ambachtslieden en smeden. Niemand werd overgelaten behalve de arme bevolking van het land.
152 Kron. 36:10; Esth. 2:6Hij voerde Jojachin weg naar Babel. Ook de moeder van de koning, de vrouwen van de koning, zijn hovelingen en de heersers van het land voerde hij in ballingschap uit Jeruzalem naar Babel.
16Ook Jer. 52:28alle strijdbare mannen, zevenduizend in aantal, en de ambachtslieden en smeden, duizend in aantal, en alle helden die geoefend waren in de strijd. De koning van Babel voerde hen in ballingschap naar Babel.
17En de Jer. 37:1; 52:1koning van Babel maakte Mattanja, de oom van Jojachin, koning in zijn plaats en veranderde zijn naam in Zedekia.
Zedekia koning van Juda
18Zedekia was eenentwintig jaar oud, toen hij koning werd. Elf jaar regeerde hij in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Hamutal, de dochter van Jeremia, uit Libna.
19Hij deed wat slecht was in de ogen van de HEERE, overeenkomstig alles wat Jojakim gedaan had.
20Want het gebeurde, vanwege de toorn van de HEERE tegen Jeruzalem en tegen Juda, dat Hij hen verwierp van voor Zijn aangezicht. En Zedekia kwam in opstand tegen de koning van Babel.
24
Nebukadnézar trekt tegen Juda op
1In 2 Kron. 36:6.zijn dagen toog Nebukadnézar, de koning van Babel, op, en Jójakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde hij zich om, en rebelleerde tegen hem.
2En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeeën, en de benden der Syriërs, en de benden der Moabieten, en de benden der kinderen Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven, 2 Kon. 20:17. 23:27.naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst Zijner knechten, de profeten.
3Zekerlijk geschiedde dit naar het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de zonden van Manasse, naar alles, wat hij gedaan had;
4Als ook om het onschuldig bloed, dat hij vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed vervuld had; daarom wilde de HEERE niet vergeven.
5Het overige nu der geschiedenissen van Jójakim, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
6En Jójakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jójachin werd koning in zijn plaats.
7De koning nu van Egypte toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen al wat van den koning van Egypte was.
Jójachin koning van Juda
8Jójachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehústa, een dochter van Elnáthan, van Jeruzalem.
9En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had.
10Te Dan. 1:1.dier tijd togen de knechten van Nebukadnézar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd.
11Zelfs kwam Nebukadnézar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden.
12Toen ging Jójachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering.
132 Kron. 20:17. Jes. 39:6.En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Sálomo, de koning van Israël, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had.
14En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangenen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands.
152 Kron. 36:10. Esth. 2:6.Zo voerde hij Jójachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel;
16En Jer. 52:28.alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.
17En de Jer. 37:1. 52:1.koning van Babel maakte Mattánja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekía.
Zedekía laatste koning van Juda
18Zedekía was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamútal, een dochter van Jeremía, van Libna.
19En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jójakim gedaan had.
20Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekía rebelleerde tegen den koning van Babel.