Exodus 11
Het tweede boek van Mozes Exodus

HSV

Bedreiging met de tiende plaag

1De HEERE had tegen Mozes gezegd: Nog één plaag zal Ik over de farao en Egypte brengen en daarna zal hij u vanhier laten gaan. Als hij u allemaal laat gaan, zal hij u vanhier haastig verdrijven.

2Spreek toch ten aanhoren van het volk en zeg Ex. 3:22; 12:35dat iedere man van zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren en gouden voorwerpen moet vragen.

3En de HEERE Ex. 12:36gaf het volk genade in de ogen van de Egyptenaren. Ook stond de man Mozes in het land Egypte in hoog aanzien in de ogen van de dienaren van de farao en in de ogen van het volk.

4En Mozes zei: Zo zegt de HEERE: Omstreeks middernacht Ex. 12:29zal Ik uittrekken door het midden van Egypte

5en Ex. 12:12alle eerstgeborenen in het land Egypte zullen sterven, van de eerstgeborene van de farao af, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de slavin die achter de handmolen zit, en alle eerstgeborenen van het vee.

6Er zal een luid geschreeuw zijn in heel het land Egypte, zoals er nog nooit geweest is en zoals er ook nooit meer zijn zal.

7Maar bij alle Israëlieten zal nog geen hond zijn tong roeren tegen mens of dier.11:7 tegen mens of dier - Letterlijk: van de mensen af tot de dieren toe. Zo zult u weten dat de HEERE onderscheid maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten.

8Ex. 12:30Dan zullen al deze dienaren van u naar mij toe komen, zich voor mij buigen en zeggen: Vertrek, u en al het volk dat in uw voetspoor gaat, en daarna zal ik vertrekken. Toen ging hij bij de farao weg, in brandende toorn.

9De HEERE nu had tegen Mozes gezegd: De farao zal naar u niet luisteren, zodat Mijn wonderen in het land Egypte nog talrijker worden.

10Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor de farao, Ex. 9:16; Rom. 9:17maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan.

11

Bedreiging met de tiende plaag

1(Want de HEERE had tot Mozes gesproken: Ik zal nog één plaag over Faraö, en over Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven.

2Spreek nu voor de oren des volks, Ex. 3:22. 12:35.dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren vaten en gouden vaten eise.

3En de HEERE Ex. 12:36.gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot in Egypteland voor de ogen van Faraö's knechten, en voor de ogen des volks.)

4Verder zeide Mozes: Zo heeft de HEERE gezegd: Omtrent middernacht Ex. 12:29.zal Ik uitgaan door het midden van Egypte;

5En Ex. 12:12.alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Faraö's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter den molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.

6En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijke nooit geweest is, en desgelijke niet meer wezen zal.

7Maar bij alle kinderen Israëls zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israëlieten een afzondering maakt.

8Ex. 12:30.Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Faraö in hitte des toorns.

9De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Faraö zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.

10En Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor Faraö's aangezicht; Ex. 9:16. Rom. 9:17.doch de HEERE verhardde Faraö's hart, dat hij de kinderen Israëls uit zijn land niet trekken liet.