Persoonlijke verantwoordelijkheid
1Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2Wat is er met u dat u dit spreekwoord gebruikt over het land van Israël:
Jer. 31:29De vaders eten onrijpe druiven,
en de tanden van de kinderen worden stomp?
3Zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, als u dit spreekwoord in Israël nog durft te gebruiken!
4Zie, alle mensenlevens behoren Mij toe. Zowel het leven van de vader als het leven van de zoon, die behoren Mij toe. De mens18:4 De mens - Letterlijk: De ziel; zie ook vers 20. die zondigt, die zal sterven.
5Wanneer nu iemand een rechtvaardige is en recht en gerechtigheid doet –
6hij eet geen offermaaltijden op Jes. 57:7; 65:7de bergen, slaat zijn ogen niet op naar de stinkgoden van het huis van Israël, onteert de vrouw van zijn Lev. 18:20naaste niet, heeft geen gemeenschap met een Lev. 18:19afgezonderde vrouw,
7Ex. 22:21; Lev. 19:13; 25:14buit niemand uit, geeft aan de schuldenaar zijn Ex. 22:26; Deut. 24:12onderpand terug, maakt geen roofgoed buit, Deut. 15:7; Jes. 58:7; Matt. 25:35geeft de hongerige zijn brood, bedekt de naakte met kleding,
8leent niet uit tegen Ex. 22:25; Lev. 25:35,36rente en neemt geen winst, keert zijn hand af van onrecht, geeft een betrouwbaar oordeel bij geschillen tussen de een en de ander,Woeker vs. rente: Het woord woeker heeft een betekenisverschuiving ondergaan. Het betreft tegenwoordig situaties waar geld beschikbaar wordt gesteld tegen een excessief hoge rente. In de tijd van de Statenvertaling had dit woord een veel minder negatieve betekenis, zoals op te maken valt uit Mattheüs 25:27 en de kanttekening bij Handelingen 20:35. Vandaar dat de HSV met de meeste andere hedendaagse Nederlandse vertalingen voor rente gekozen heeft.
9gaat in Mijn verordeningen en neemt Mijn bepalingen in acht door betrouwbaar te handelen – die rechtvaardige zal zeker in leven blijven, spreekt de Heere HEERE.
10Maar heeft hij nu een gewelddadige zoon voortgebracht, een bloedvergieter, die helaas maar één van die dingen doet
11– terwijl de vader dat allemaal niet doet – ja, zelfs op de bergen offermaaltijden eet en de vrouw van zijn naaste onteert,
12de arme en de behoeftige uitbuit, roofgoed buitmaakt, een onderpand niet teruggeeft, en zijn ogen opslaat naar de stinkgoden en een gruweldaad doet,
13uitleent tegen rente en winst neemt – zou die dan in leven mogen blijven? Hij mag niet in leven blijven: al die gruweldaden heeft hij namelijk gedaan. Hij moet zeker gedood worden. Zijn bloed rust op hem!Woeker vs. rente: Het woord woeker heeft een betekenisverschuiving ondergaan. Het betreft tegenwoordig situaties waar geld beschikbaar wordt gesteld tegen een excessief hoge rente. In de tijd van de Statenvertaling had dit woord een veel minder negatieve betekenis, zoals op te maken valt uit Mattheüs 25:27 en de kanttekening bij Handelingen 20:35. Vandaar dat de HSV met de meeste andere hedendaagse Nederlandse vertalingen voor rente gekozen heeft.
14En zie, heeft hij een zoon voortgebracht die al de zonden van zijn vader die hij doet, ziet; hij ziet ze, maar doet zelf die dingen niet –
15hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar de stinkgoden van het huis van Israël, onteert de vrouw van zijn naaste niet,
16buit niemand uit, houdt een onderpand niet in pand, maakt geen roofgoed buit, geeft zijn brood aan de hongerige en bedekt de naakte met kleding,
17blijft met zijn handen van de arme af, neemt geen rente en winst, voert Mijn bepalingen uit en gaat in Mijn verordeningen – die zal niet sterven vanwege de ongerechtigheid van zijn vader. Hij zal zeker in leven blijven.Woeker vs. rente: Het woord woeker heeft een betekenisverschuiving ondergaan. Het betreft tegenwoordig situaties waar geld beschikbaar wordt gesteld tegen een excessief hoge rente. In de tijd van de Statenvertaling had dit woord een veel minder negatieve betekenis, zoals op te maken valt uit Mattheüs 25:27 en de kanttekening bij Handelingen 20:35. Vandaar dat de HSV met de meeste andere hedendaagse Nederlandse vertalingen voor rente gekozen heeft.
18Zijn vader – omdat hij zich aan afpersing schuldig gemaakt heeft, roofgoed van zijn broeder buitgemaakt heeft en te midden van zijn volksgenoten gedaan heeft wat niet goed was – zie, hij zal sterven vanwege zijn ongerechtigheid.
19Maar u zegt: Deut. 24:16; 2 Kon. 14:6; 2 Kron. 25:4Waarom draagt de zoon de ongerechtigheid van zijn vader niet? Wel, de zoon heeft recht en gerechtigheid gedaan: al Mijn verordeningen heeft hij in acht genomen en hij heeft ze gehouden. Hij zal zeker in leven blijven.
20De mens die zondigt, díe zal sterven. De zoon zal de ongerechtigheid van de vader niet dragen, en de vader zal de ongerechtigheid van de zoon niet dragen. De gerechtigheid van de rechtvaardige zal op hemzelf zijn, en de goddeloosheid van de goddeloze zal op hemzelf zijn.
21Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden die hij gedaan heeft, al Mijn verordeningen in acht neemt en recht en gerechtigheid doet, zal hij zeker in leven blijven, hij zal niet sterven.
22Al zijn overtredingen, die hij begaan heeft, ze zullen hem niet in herinnering gebracht worden. Vanwege zijn gerechtigheid, die hij gedaan heeft, zal hij leven.
23Ezech. 33:11Zou Ik werkelijk behagen scheppen in de dood van de goddeloze? spreekt de Heere HEERE. Is het niet, wanneer hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij zal leven?
24Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en onrecht doet, overeenkomstig al de gruweldaden die de goddeloze gedaan heeft en doet, zal hij in leven blijven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, ze zullen niet in herinnering gebracht worden. Vanwege zijn trouwbreuk, die hij gepleegd heeft en vanwege zijn zonde, die hij begaan heeft, alleen dáárom zal hij sterven.
25Verder zegt u: Ezech. 33:17,20De weg van de Heere is niet recht. Luister toch, huis van Israël! Mijn weg is niet recht? Zijn niet veeleer uw wegen onrecht?
26Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en onrecht doet en daarom sterft, dan sterft hij vanwege zijn onrecht, dat hij gedaan heeft.
27Maar als een goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en recht en gerechtigheid doet, zal hij zijn ziel in het leven behouden.
28Hij kwam tot inzicht en bekeerde zich van al zijn overtredingen, die hij gedaan had. Hij zal zeker in leven blijven, hij zal niet sterven.
29Het huis van Israël zegt desondanks: De weg van de Heere is niet recht. Huis van Israël, zijn Mijn wegen niet recht? Zijn niet veeleer uw wegen onrecht?
30Daarom zal Ik u berechten, huis van Israël, ieder overeenkomstig zijn wegen, spreekt de Heere HEERE. Matt. 3:2Keer terug en bekeer u van al uw overtredingen, dan zal de ongerechtigheid u geen struikelblok worden.
31Werp al uw overtredingen, waarmee u overtreden hebt, van u af en maak u een Jer. 32:39; Ezech. 11:19; 36:26nieuw hart en een nieuwe geest. Waarom zou u sterven, huis van Israël?
32Ezech. 33:11Ik schep immers geen behagen in de dood van een stervende, spreekt de Heere HEERE, dus bekeer u en leef!
18
De persoonlijke verantwoordelijkheid
1Verder geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De Jer. 31:29.vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden?
3Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël te gebruiken!
4Ziet, alle zielen zijn Mijne; gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons, zijn Mijne; de ziel, die zondigt, die zal sterven.
5Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid;
6Niet eet op de Jes. 57:7. 65:7.bergen, en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls; noch de huisvrouw zijns Lev. 18:20.naasten verontreinigt, noch tot de Lev. 18:19.afgezonderde vrouw nadert;
7En niemand Ex. 22:21. Lev. 19:13. 25:14.verdrukt, den schuldenaar zijn Ex. 22:26. Deut. 24:12.pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood Deut. 15:7. Jes. 58:7. Matt. 25:35.geeft, en den naakte met kleding bedekt;
8Niet geeft op Ex. 22:25. Lev. 25:35, 36.woeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den anderen oefent;
9In Mijn inzettingen wandelt, en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen; die rechtvaardige zal gewisselijk leven, spreekt de Heere HEERE.
10Heeft hij nu een zoon gewonnen, die een inbreker is, die bloed vergiet, die zijn broeder doet een van deze dingen;
11En die al die dingen niet doet; maar eet ook op de bergen, en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten;
12Verdrukt den ellendige en den nooddruftige, rooft veel roofs, geeft het pand niet weder, en heft zijn ogen op tot de drekgoden, doet gruwel;
13Geeft op woeker, en neemt overwinst; zou die leven? Hij zal niet leven, al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal voorzeker gedood worden; zijn bloed zal op hem zijn!
14Ziet nu, heeft hij een zoon gewonnen, die al de zonden zijn vaders, die hij doet, aanziet, en toeziet, dat hij dergelijke niet doet;
15Niet eet op de bergen, noch zijn ogen opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt;
16En niemand verdrukt, het pand niet behoudt, en geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt;
17Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet, en in Mijn inzettingen wandelt; die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.
18Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan heeft, dat niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid.
19Maar gijlieden zegt: Deut. 24:16. 2 Kon. 14:6. 2 Kron. 25:4.Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.
20De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.
21Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
22Al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid, die hij gedaan heeft, zal hij leven.
23Ezech. 33:11.Zou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve?
24Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen, die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven.
25Nog zegt gijlieden: Ezech. 33:17, 20.De weg des Heeren is niet recht; hoort nu, o huis Israëls! is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht?
26Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven.
27Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden;
28Dewijl hij toeziet, en zich bekeert van al zijn overtredingen, die hij gedaan heeft, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
29Evenwel zegt het huis Israëls: De weg des Heeren is niet recht. Zouden Mijn wegen, o huis Israëls, niet recht zijn? Zijn niet uw wegen onrecht?
30Daarom zal Ik u richten, o huis Israëls! een ieder naar zijn wegen, spreekt de Heere HEERE, Matt. 3:2.keert weder, en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden.
31Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een Jer. 32:39. Ezech. 11:19. 36:26.nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?
32Want Ezech. 33:11.Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE; daarom bekeert u en leeft.