Hebreeën 10
Hebreeën 10
De brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën
HSV

1Want Kol. 2:17; Hebr. 8:5de wet, die slechts een schaduw heeft van de toekomstige heilsgoederen en niet het wezen van de dingen zelf, kan nooit met dezelfde offers, die zij jaar in jaar uit ononderbroken brengen, hen die naderen tot volmaaktheid brengen.

2Zou er anders niet een einde gekomen zijn aan het offeren? Want zij die de dienst verrichtten, zouden zich dan in geen enkel opzicht meer bewust zijn van zonden, wanneer zij eens en voor altijd gereinigd waren.

3Maar nu wordt men door deze offers elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd.

4Lev. 16:14; Num. 19:4; Hebr. 9:13Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt.

5Daarom zegt Hij bij Zijn komst in de wereld: Ps. 40:7; Jes. 1:11; Jer. 6:20; Amos 5:21Slachtoffer en graanoffer hebt U niet gewild, maar U hebt voor Mij een lichaam gereedgemaakt.

6Brandoffers en offers voor de zonde hebben U niet behaagd.

7Toen zei Ik: Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God.

8Daarvoor had Hij gezegd: Slachtoffer en graanoffer en brandoffers en offers voor de zonde hebt U niet gewild en zij hebben U niet behaagd, hoewel zij overeenkomstig de wet worden gebracht.

9Daarna sprak Hij: Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o God. Hij neemt het eerste weg om het tweede daarvoor in de plaats te zetten.

10Op grond van die wil zijn wij geheiligd Hebr. 9:12door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd gebracht.

11En iedere priester stond wel dagelijks te dienen en bracht vaak dezelfde slachtoffers, die de zonden toch nooit zouden kunnen wegnemen,

12maar deze Priester is, nadat Hij één slachtoffer voor de zonden geofferd had, Ps. 110:1; Hand. 2:34; 1 Kor. 15:25; Efez. 1:20; Kol. 3:1; Hebr. 1:13tot in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand van God.

13Verder wacht Hij op het tijdstip dat Zijn vijanden tot een voetbank voor Zijn voeten gemaakt worden.

14Want met één offer heeft Hij hen die geheiligd worden, tot in eeuwigheid volmaakt.

15En de Heilige Geest getuigt het ons ook.

16Want na eerst gezegd te hebben: Jer. 31:31,32,33,34; Rom. 11:27; Hebr. 8:8Dit is het verbond, dat Ik met hen na die dagen zal sluiten, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun hart geven en Ik zal die in hun verstand schrijven,

17en aan hun zonden en hun wetteloze daden zal Ik beslist niet meer denken.

18Waar er nu vergeving voor is, is er geen offer voor de zonde meer nodig.

De belijdenis vasthouden

19Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben Joh. 10:9; 14:6; Rom. 5:2; Efez. 2:13; 3:12om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,

20langs een nieuwe en levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees,

21en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God,

22laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is Ezech. 36:25met rein water.

23Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw.

24En laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken.

25Laten wij de onderlinge bijeenkomst niet nalaten, zoals het bij sommigen de gewoonte is, maar elkaar aansporen, en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen.

26Num. 15:30; Matt. 12:31; Hebr. 6:4; 2 Petr. 2:20; 1 Joh. 5:16Want als wij willens en wetens zondigen, nadat wij de kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor de zonden meer over,

27maar slechts een verschrikkelijke verwachting van oordeel en verzengend vuur, dat de tegenstanders zal verslinden.

28Als iemand de wet van Mozes tenietgedaan heeft, moet hij sterven zonder barmhartigheid, Num. 35:30; Deut. 17:6; 19:15; Matt. 18:16; Joh. 8:17; 2 Kor. 13:1op het woord van twee of drie getuigen.

29Hoeveel te zwaarder straf, denkt u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God vertrapt heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft?

30Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Deut. 32:35; Rom. 12:19Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: Deut. 32:36De Heere zal Zijn volk oordelen.

31Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God.

32Maar herinner u de dagen van weleer, waarin u, nadat u verlicht was, veel strijd in het lijden hebt verdragen.

33Nu eens werd u zelf door smaad en verdrukkingen tot een schouwspel gemaakt, dan weer deelde u het lot van hen die zo behandeld werden.

34Want u hebt ook medelijden gehad met mij, in Hand. 21:33mijn boeien, en de beroving van uw eigendommen met blijdschap aanvaard, in de wetenschap dat u voor uzelf Matt. 5:12een beter en blijvend bezit in de hemelen hebt.

35Werp dan uw vrijmoedigheid niet weg, die een grote beloning met zich meebrengt.

36Luk. 21:19Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen.Het woord lijdzaamheid dat de SV hier gebruikt betekent vandaag de dag: stille berusting, gelatenheid. Het heeft dus nu nagenoeg dezelfde gevoelswaarde als lijdelijkheid. Dat is absoluut niet de betekenis en de bedoeling van het Griekse grondwoord hupomonè. Dat is de reden dat het woord lijdzaamheid in de herziening het veld heeft moeten ruimen. Het grondwoord betekent: geduld, volharding, uithoudingsvermogen, standvastigheid.

37Hab. 2:3; Haggaï 2:7; 1 Petr. 1:6; 5:10Want: Nog een heel korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven.

38Hab. 2:4; Rom. 1:17; Gal. 3:11Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven, en als iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.

39Wij zijn echter geen mensen die zich onttrekken en daardoor naar het verderf gaan, maar mensen die geloven, tot behoud van hun ziel.

10

Het ene offer van Christus volmaakt in eeuwigheid

1Want Kol. 2:17. Hebr. 8:5.de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan.

2Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde;

3Maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden.

4Lev. 16:14. Num. 19:4. Hebr. 9:13.Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.

5Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Ps. 40:7. Jes. 1:11. Jer. 6:20. Amos 5:21.Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;

6Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.

7Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!

8Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden);

9Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen.

10In welken wil wij geheiligd zijn, Hebr. 9:12.door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied.

11En een iegelijk priester stond wel allen dag dienende, en dezelfde slachtofferen dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen;

12Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, Ps. 110:1. Hand. 2:34. 1 Kor. 15:25. Efez. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 1:13.is in eeuwigheid gezeten aan de rechterhand Gods;

13Voorts verwachtende, totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten.

14Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.

15En de Heilige Geest getuigt het ons ook;

16Want nadat Hij te voren gezegd had: Jer. 31:31, 32, 33, 34. Rom. 11:27. Hebr. 8:8.Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden;

17En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.

18Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde.

Vermaning tot volharding in het geloof

19Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, Joh. 10:9. 14:6. Rom. 5:2. Efez. 2:13. 3:12.om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,

20Op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees;

21En dewijl wij hebben een groten Priester over het huis Gods;

22Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde Ezech. 36:25.met rein water.

23Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden; (want Die het beloofd heeft, is getrouw);

24En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken;

25En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.

26Num. 15:30. Matt. 12:31. Hebr. 6:4. 2 Petr. 2:20. 1 Joh. 5:16.Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden;

27Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden.

28Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, Num. 35:30. Deut. 17:6. 19:15. Matt. 18:16. 2 Kor. 13:1.onder twee of drie getuigen;

29Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?

30Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Deut. 32:35. Rom. 12:19.Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: Deut. 32:36.De Heere zal Zijn volk oordelen.

31Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods.

32Doch gedenkt de vorige dagen, in dewelke, nadat gij verlicht zijt geweest, gij veel strijd des lijdens hebt verdragen.

33Ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen een schouwspel geworden zijt; en ten dele, als gij gemeenschap gehad hebt met degenen, die alzo behandeld werden.

34Want gij hebt ook over Hand. 21:33.mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende, dat gij hebt in uzelven Matt. 5:12.een beter en blijvend goed in de hemelen.

35Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft.

36Luk. 21:19.Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;

37Hab. 2:3. Haggaï 2:7. 1 Petr. 1:6. 5:10.Want: Nog een zeer weinig tijds en Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven.

38Hab. 2:4. Rom. 1:17. Gal. 3:11.Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.

39Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen, die geloven tot behouding der ziel.