Hebreeën 8
De brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën

HSV

Christus Hogepriester van een beter verbond

1De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Hebr. 3:1; 4:14; 6:20; 9:11Zo'n Hogepriester hebben wij, Efez. 1:20; Kol. 3:1; Hebr. 12:2Eén Die Zich heeft gezet aan de rechterhand van de troon van de Majesteit in de hemelen.

2Hij is een Dienaar in het heiligdom en in de ware tabernakel, die de Heere heeft opgericht en niet een mens.

3Want elke hogepriester wordt aangesteld om gaven en slachtoffers te offeren. Efez. 5:2Daarom was het noodzakelijk dat ook Deze iets had om te offeren.

4Want als Hij op aarde zou zijn, zou Hij niet eens priester zijn, omdat er hier priesters zijn, die volgens de wet gaven offeren.

5Kol. 2:17; Hebr. 10:1Deze priesters doen dienst in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen, overeenkomstig een aanwijzing van God die Mozes ontving Ex. 25:40; Hand. 7:44bij het voltooien van de tabernakel. Want zie erop toe, zegt Hij, dat u alles maakt overeenkomstig het voorbeeld dat u op de berg getoond is.

62 Kor. 3:6Nu heeft Hij echter een zoveel voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd.

7Immers, als dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zou er voor een tweede geen plaats zijn gezocht.

8Want hen berispend zegt Hij tegen hen: Jer. 31:31,32,33,34Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,

9niet overeenkomstig het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb, op de dag toen Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte uit te leiden. Want zij bleven niet in Mijn verbond en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.

10Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Jer. 31:33Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven. Zach. 8:8Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

11Joh. 6:45,65; 1 Joh. 2:27En zij zullen beslist niet ieder zijn naaste en ieder zijn broeder onderwijzen en zeggen: Ken de Heere. Want zij allen zullen Mij kennen, van klein tot groot onder hen.

12Want Ik zal wat hun ongerechtigheden betreft genadig zijn en aan hun zonden en hun wetteloos gedrag beslist niet meer denken.

13Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard. En wat oud is verklaard en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen.

8

Christus de Middelaar van een nieuw en eeuwig verbond

1De hoofdsom nu der dingen, waarvan wij spreken, is, Hebr. 3:1. 4:14. 6:20. 9:11.dat wij hebben zodanigen Hogepriester, Efez. 1:20. Kol. 3:1. Hebr. 12:2.Die gezeten is aan de rechterhand van den troon der Majesteit in de hemelen:

2Een Bedienaar des heiligdoms, en des waren tabernakels, welken de Heere heeft opgericht, en geen mens.

3Want een iegelijk hogepriester wordt gesteld, om gaven en slachtofferen te offeren; Efez. 5:2.waarom het noodzakelijk was, dat ook Deze wat had, dat Hij zou offeren.

4Want indien Hij op aarde ware, zo zou Hij zelfs geen Priester zijn, dewijl er priesters zijn, die naar de wet gaven offeren;

5Kol. 2:17. Hebr. 10:1.Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, Ex. 25:40. Hand. 7:44.als hij den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is.

62 Kor. 3:6.En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is.

7Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest ware, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest.

8Want hen berispende, zegt Hij tot hen: Jer. 31:31, 32, 33, 34.Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls, en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten;

9Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage, als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dit Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere.

10Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Jer. 31:33.Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; Zach. 8:8.en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

11Joh. 6:45, 65. 1 Joh. 2:27.En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen.

12Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken.

13Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.