Johannes 5
Johannes 5
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Johannes
HSV

De verlamde in Bethesda

1Hierna was er een Lev. 23:2; Deut. 16:1feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem.

2En er is in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badwater, dat in het Hebreeuws Bethesda wordt genoemd, met vijf zuilengangen.

3Daarin lag een grote menigte van zieken, blinden, kreupelen en verlamden, die wachtten op de beroering van het water.

4Want een engel daalde van tijd tot tijd neer in het badwater en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin kwam, na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed.Dit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.

5En daar was een man die al achtendertig jaar ziek was.

6Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij al lange tijd ziek was, zei Hij tegen hem: Wilt u gezond worden?

7De zieke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens om mij in het badwater te werpen wanneer het water in beroering gebracht wordt; en terwijl ik kom, daalt een ander vóór mij af.

8Jezus zei tegen hem: Matt. 9:6; Mark. 2:11; Luk. 5:24Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen.

9En meteen werd de man gezond, nam zijn ligmat op en ging lopen. Joh. 9:14En het was sabbat op die dag.

10De Joden dan zeiden tegen hem die genezen was: Ex. 20:10; Deut. 5:13; Jer. 17:21; Matt. 12:2; Mark. 2:24; Luk. 6:2Het is sabbat, het is u niet geoorloofd de ligmat te dragen.

11Hij antwoordde hun: Hij Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft tegen mij gezegd: Neem uw ligmat op en ga lopen.

12Zij vroegen hem dan: Wie is de Mens Die u gezegd heeft: Neem uw ligmat op en ga lopen?

13En hij die genezen was, wist niet Wie het was, want Jezus had Zich ongemerkt verwijderd omdat er een menigte was op die plaats.

14Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: Zie, u bent gezond geworden, Matt. 12:45; Joh. 8:11zondig niet meer opdat u niet iets ergers overkomt.

15De man ging weg en berichtte de Joden dat het Jezus was Die hem gezond gemaakt had.

16En daarom vervolgden de Joden Jezus en probeerden zij Hem te doden, omdat Hij deze dingen op de sabbat deed.

17Maar Jezus antwoordde hun: Joh. 14:10Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.

18Joh. 7:19Daarom dan probeerden de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen het gebod van de sabbat brak, maar ook zei dat God Zijn eigen Vader was, en daarmee Zichzelf aan God gelijkmaakte.

De Zoon en de Vader

19Jezus dan antwoordde en zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vers 30; Joh. 8:38; 9:4De Zoon kan niets van Zichzelf doen, als Hij dat niet de Vader ziet doen, Jes. 54:5; Joh. 10:30; 14:9; 17:5want al wat Deze doet, dat doet ook de Zoon op dezelfde wijze.

20Want de Vader heeft de Zoon lief en Joh. 1:2; 3:35; 7:16; 8:28; 14:24laat Hem alles zien wat Hij doet, en Hij zal Hem grotere werken laten zien dan deze, opdat u zich verwondert.

21Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil.

22Want ook de Vader oordeelt niemand, Matt. 11:27; Joh. 3:35maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven,

23opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren. 1 Joh. 2:23Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet, Die Hem gezonden heeft.

24Joh. 3:18; 6:40,47; 8:51Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en Luk. 23:43komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.

25Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De tijd komt en is nu Efez. 2:1,5; 1 Tim. 5:6dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en dat wie hem horen, zullen leven.

26Want zoals de Vader het leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf;

27en Hij heeft Hem ook macht gegeven om oordeel te vellen, omdat Hij de Zoon des mensen is.

28Verwonder u daar niet over, want de tijd komt 1 Thess. 4:16waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen,

29Dan. 12:2; Matt. 25:34,46en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis.

30Ik kan van Mijzelf niets doen. Zoals Ik hoor, oordeel Ik en Mijn oordeel is rechtvaardig, Joh. 6:38want Ik zoek niet Mijn wil, maar de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft.

31Joh. 8:14Als Ik van Mijzelf getuig, is Mijn getuigenis niet waar.

32Er Jes. 42:1; Matt. 3:17; 17:5is een Ander Die van Mij getuigt, en Ik weet dat het getuigenis dat Hij van Mij getuigt waar is.

33Joh. 1:15,19,27U hebt mensen naar Johannes gestuurd, en hij heeft van de waarheid getuigd.

34Ik grijp echter niet naar het getuigenis van een mens, maar dit zeg Ik opdat u behouden wordt.

35Hij was de brandende en lichtgevende lamp, en u hebt u voor een korte tijd in zijn licht willen verheugen.

361 Joh. 5:9Maar Ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes, Joh. 10:25want de werken die de Vader Mij gegeven heeft om die te volbrengen, juist die werken die Ik doe, getuigen van Mij dat de Vader Mij gezonden heeft.

37Matt. 3:17; 17:5; Mark. 1:11; 9:7; Luk. 3:22; 9:35; Joh. 1:33; 6:27; 8:18; 2 Petr. 1:17En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. U hebt Zijn stem nooit gehoord, Ex. 33:20; Deut. 4:12; 1 Tim. 6:16; 1 Joh. 4:12en ook Zijn gedaante niet gezien.

38En Zijn woord hebt u niet blijvend in u, omdat u Hem niet gelooft Die Hij gezonden heeft.

39Jes. 34:16; Luk. 16:29; Hand. 17:11U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en Deut. 18:18; Luk. 24:27; Joh. 1:46die zijn het die van Mij getuigen.Zoals de KT aangeven, kan het eerste deel van dit vers op twee wijzen vertaald worden: (1) Onderzoek de Schriften (als gebiedende wijs), en (2) U onderzoekt de Schriften (aantonende wijs). De herzieners hebben, gezien het zinsverband, de voorkeur gegeven aan de tweede mogelijkheid.

40En toch wilt u niet tot Mij komen opdat u leven hebt.

41Eer van mensen neem Ik niet aan,

42maar Ik ken u: u bezit zelf de liefde van God niet.

43Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader, maar u neemt Mij niet aan. Als een ander komt, in zijn eigen naam, die zult u aannemen.

44Joh. 12:43Hoe kunt u geloven, u die eer van elkaar aanneemt en de eer van de enige God niet zoekt?

45Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; die u aanklaagt, is Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt.

46Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 28:14; Deut. 18:18want hij heeft over Mij geschreven.

47Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?

5

Genezing van den lamme te Bethesda

1Na dezen was een Lev. 23:2. Deut. 16:1.feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.

2En er is te Jeruzalem aan de Schaapspoort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen.

3In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters.

4Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.

5En aldaar was een zeker mens, die acht en dertig jaren krank gelegen had.

6Jezus, ziende dezen liggen, en wetende, dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden?

7De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander voor mij neder.

8Jezus zeide tot hem: Matt. 9:6. Mark. 2:11. Luk. 5:24.Sta op, neem uw beddeken op, en wandel.

9En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. Joh. 9:14.En het was sabbat op denzelven dag.

10De Joden zeiden dan tot dengene, die genezen was: Ex. 20:10. Deut. 5:13. Jer. 17:21. Matt. 12:2. Mark. 2:24. Luk. 6:2.Het is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen.

11Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij gezegd: Neem uw beddeken op, en wandel.

12Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens, Die u gezegd heeft: Neem uw beddeken op, en wandel?

13En die gezond gemaakt was, wist niet, Wie Hij was; want Jezus was ontweken, alzo er een grote schare in die plaats was.

14Daarna vond hem Jezus in den tempel, en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; Matt. 12:45. Joh. 8:11.zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.

15De mens ging heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt had.

De Zoon en de Vader

16En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed.

17En Jezus antwoordde hun: Joh. 14:10.Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.

18Joh. 7:19.Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide, dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende.

19Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Vers 30. Joh. 8:38. 9:4.De Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen; Jes. 54:5. Joh. 10:30. 14:9. 17:5.want zo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.

20Want de Vader heeft den Zoon lief, en Joh. 1:2. 3:35. 7:16. 8:28. 14:24.toont Hem alles, wat Hij doet; en Hij zal Hem groter werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert.

21Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend, Die Hij wil.

22Want ook de Vader oordeelt niemand, Matt. 11:27. Joh. 3:35.maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven;

23Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Joh. 2:23.Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft.

24Joh. 3:18. 6:40, 47. 8:51.Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en Luk. 23:43.komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven.

25Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, Efez. 2:1, 5. 1 Tim. 5:6.wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.

26Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in Zichzelven;

27En heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is.

28Verwondert u daar niet over, want de ure komt, 1 Thess. 4:16.in dewelke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen;

29Dan. 12:2. Matt. 25:34, 46.En zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis.

30Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; Joh. 6:38.want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft.

31Joh. 8:14.Indien Ik van Mijzelven getuig, Mijn getuigenis is niet waarachtig.

32Er Jes. 42:1. Matt. 3:17. 17:5.is een Ander, Die van Mij getuigt, en Ik weet, dat de getuigenis, welke Hij van Mij getuigt, waarachtig is.

33Joh. 1:15, 19, 27.Gijlieden hebt tot Johannes gezonden, en hij heeft der waarheid getuigenis gegeven.

34Doch Ik neem geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik, opdat gijlieden zoudt behouden worden.

35Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korten tijd in zijn licht willen verheugen.

361 Joh. 5:9.Maar Ik heb een getuigenis meerder, dan die van Johannes; Joh. 10:25.want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft, om die te volbrengen, dezelve werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft.

37Matt. 3:17. 17:5. Mark. 1:11. 9:7. Luk. 3:22. 9:35. Joh. 1:33. 6:27. 8:18. 2 Petr. 1:17.En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, Ex. 33:20. Deut. 4:12. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12.noch Zijn gedaante gezien.

38En Zijn woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft.

39Jes. 34:16. Luk. 16:29. Hand. 17:11.Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en Deut. 18:18. Luk. 24:27. Joh. 1:46.die zijn het, die van Mij getuigen.

40En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.

41Ik neem geen eer van mensen;

42Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet hebt.

43Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.

44Joh. 12:43.Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkander neemt, en de eer, die van God alleen is, niet zoekt?

45Meent niet, dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt, is Mozes, op welken gij gehoopt hebt.

46Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; Gen. 3:15. 22:18. 26:4. 28:14. Deut. 18:18.want hij heeft van Mij geschreven.

47Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven?