De onrechtvaardige rechter
1En Hij sprak ook een gelijkenis tot hen met het oog daarop Rom. 12:12; Efez. 6:18; Kol. 4:2; 1 Thess. 5:17dat men altijd moet bidden en niet de moed verliezen.
2Hij zei: Er was in een zekere stad een rechter die God niet vreesde en geen mens ontzag.
3En er was een weduwe in dezelfde stad en zij kwam voortdurend naar hem toe en zei: Doe mij recht tegenover mijn tegenpartij.
4En hij wilde een tijd lang niet. Daarna echter zei hij bij zichzelf: Hoewel ik God niet vrees en geen mens ontzie,
5toch zal ik, omdat deze weduwe mij lastigvalt, haar recht doen, opdat zij uiteindelijk niet komt en mij in het gezicht slaat.
6En de Heere zei: Hoor, wat de onrechtvaardige rechter zegt.
7Openb. 6:10Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, ook wanneer Hij lang wacht om hen te hulp te komen?... hoewel ... laat wachten: Een alternatieve vertaling zou kunnen zijn: ... en Hij neemt geduldig de tijd voor hen.
8Ik zeg u dat Hij hun met spoed recht zal doen. Maar zal de Zoon des mensen, als Hij komt, wel het geloof op de aarde vinden?
De Farizeeër en de tollenaar
9En Hij sprak ook met het oog op sommigen die van zichzelf overtuigd waren dat zij rechtvaardig waren en alle anderen minachtten, deze gelijkenis:
10Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar.
11De Farizeeër stond daar en bad dit bij zichzelf: Jes. 1:15; 58:2; Openb. 3:17,18O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar.De HSV volgt hier de SV. Dit vers kan echter ook als volgt vertaald worden: De Farizeeër stond daar bij zichzelf en bad dit ...
... bad dit bij zichzelf: Een alternatieve vertaling zou kunnen zijn: ... bad ... op zichzelf (d.i. niet onder de menigte); of: bad ... met het oog op zichzelf.
12Ik vast tweemaal per week. Ik geef tienden van alles wat ik bezit.
13En de tollenaar bleef op een afstand staan en wilde ook zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, maar sloeg op zijn borst en zei: O God, wees mij, de zondaar, genadig.
14Ik zeg u: Deze man ging gerechtvaardigd terug naar zijn huis, in tegenstelling tot die andere. Job 22:29; Spr. 29:23; Matt. 23:12; Luk. 14:11; Jak. 4:6,10; 1 Petr. 5:5Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.
Jezus zegent de kinderen
15Matt. 19:13; Mark. 10:13En zij brachten ook de jonge kinderen bij Hem, opdat Hij die zou aanraken. En toen de discipelen dat zagen, bestraften ze hen.
16Jezus echter riep die kinderen tot Zich en zei: Laat de kinderen tot Mij komen en verhinder hen niet, Matt. 18:3; 19:14; 1 Kor. 14:20; 1 Petr. 2:2want voor zodanigen is het Koninkrijk van God.
17Voorwaar zeg Ik u: Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal daarin beslist niet binnengaan.
De rijke jongeman
18Matt. 19:16; Mark. 10:17En een leidinggevende vroeg Hem en zei: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?Het Griekse woord archoon geeft aan dat iemand een bestuurlijke positie heeft. In de SV is dit weergegeven met overste. In het hedendaags Nederlands heeft het woord overste echter een andere betekenis gekregen. Het wordt namelijk nagenoeg uitsluitend gebruikt om het hoofd van een rooms-katholieke gemeenschap, zoals een klooster, aan te duiden of het functioneert als militaire term (luitenant-kolonel). Daarom is in de HSV in dit verband gekozen voor leidinggevende.
19En Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God.
20U kent de geboden: Ex. 20:13; Deut. 5:17; Rom. 13:9U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis afleggen, Efez. 6:2; Kol. 3:20eer uw vader en uw moeder.
21En hij zei: Al deze dingen heb ik in acht genomen vanaf mijn jeugd.
22Maar toen Jezus dit hoorde, zei Hij tegen hem: Nog één ding ontbreekt u: Matt. 6:19; 19:21; 1 Tim. 6:19Verkoop al wat u hebt en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel. En kom dan en volg Mij.
23Maar toen hij dit hoorde, werd hij diep bedroefd, want hij was erg rijk.
24Toen nu Jezus zag dat hij diep bedroefd was geworden, zei Hij: Spr. 11:28; Matt. 19:23; Mark. 10:23Hoe moeilijk kunnen zij die rijkdommen hebben, het Koninkrijk van God binnengaan.
25Want het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat.
26En zij die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?
27Hij echter zei: Job 42:2; Jer. 32:17; Zach. 8:6; Luk. 1:37De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
28Matt. 4:20; 19:27; Mark. 10:28; Luk. 5:11En Petrus zei: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd.
29Hij nu zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u Deut. 33:9dat er niemand is die huis of ouders of broers of vrouw of kinderen verlaten heeft om het Koninkrijk van God,
30Job 42:12die niet het veelvoudige zal terugontvangen in deze tijd, en in de wereld die komt, het eeuwige leven.
De derde aankondiging van het lijden
31Matt. 16:21; 17:22; 20:17; Mark. 8:31; 9:31; 10:32; Luk. 9:22; 24:7En Hij nam de twaalf bij Zich en zei tegen hen: Zie, wij gaan naar Jeruzalem en alles Ps. 22:7; Jes. 53:7wat geschreven is door de profeten zal aan de Zoon des mensen volbracht worden.
32Matt. 27:2; Luk. 23:1; Joh. 18:28; Hand. 3:13Want Hij zal aan de heidenen worden overgeleverd en bespot worden en smadelijk behandeld en bespuwd worden.
33En zij zullen Hem doden, nadat zij Hem gegeseld hebben en op de derde dag zal Hij weer opstaan.
34Zij begrepen echter niets van deze dingen en dit woord was voor hen verborgen en zij begrepen niet wat er gezegd werd.
De blinde in Jericho
35Matt. 20:29; Mark. 10:46Het gebeurde nu toen Hij dicht bij Jericho kwam, dat een zekere blinde aan de weg zat te bedelen.
36En toen hij de menigte voorbij hoorde gaan, vroeg hij wat er aan de hand was.
37En zij vertelden hem dat Jezus de Nazarener voorbijging.
38En hij riep en zei: Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij!
39En zij die vooraan liepen, bestraften hem, opdat hij zou zwijgen. Hij echter riep des te meer: Zoon van David, ontferm U over mij!
40Jezus nu bleef staan en beval dat men hem naar Hem toe zou brengen en toen hij dichtbij gekomen was, vroeg Hij hem:
41Wat wilt u dat Ik voor u doen zal? En hij zei: Heere, dat ik ziende mag worden.
42En Jezus zei tegen hem: Word ziende. Uw geloof heeft u behouden.
43En onmiddellijk werd hij ziende, en hij volgde Hem, terwijl hij God verheerlijkte. En al het volk gaf God de eer, toen het dat zag.
18
De onrechtvaardige rechter
1En Hij zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, Rom. 12:12. Efez. 6:18. Kol. 4:2. 1 Thess. 5:17.dat men altijd bidden moet, en niet vertragen;
2Zeggende: Er was een zeker rechter in een stad, die God niet vreesde, en geen mens ontzag.
3En er was een zekere weduwe in dezelfde stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij.
4En hij wilde voor een langen tijd niet; maar daarna zeide hij bij zichzelven: Hoewel ik God niet vreze, en geen mens ontzie;
5Nochtans, omdat deze weduwe mij moeielijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke.
6En de Heere zeide: Hoort, wat de onrechtvaardige rechter zegt.
7Openb. 6:10.Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?
8Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal. Doch de Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde?
De farizeeër en de tollenaar
9En Hij zeide ook tot sommigen, die bij zichzelven vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren, en de anderen niets achtten, deze gelijkenis:
10Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden, de een was een farizeeër, en de ander een tollenaar.
11De farizeeër, staande, bad dit bij zichzelven: Jes. 1:15. 58:2. Openb. 3:17, 18.O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar.
12Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit.
13En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God! wees mij zondaar genadig!
14Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; Job 22:29. Spr. 29:23. Matt. 23:12. Luk. 14:11. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5.want een ieder, die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.
Jezus zegent de kinderkens
15Matt. 19:13. Mark. 10:13.En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de discipelen, dat ziende, bestraften dezelve.
16Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich, en zeide: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert hen niet; Matt. 18:3. 19:14. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2.want derzulken is het Koninkrijk Gods.
17Voorwaar, zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet zal ontvangen als een kindeken, die zal geenszins in hetzelve komen.
De rijke jongeling
18Matt. 19:16. Mark. 10:17.En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?
19En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan Eén, namelijk God.
20Gij weet de geboden: Ex. 20:13. Deut. 5:17. Rom. 13:9.Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; Efez. 6:2. Kol. 3:20.eer uw vader en uw moeder.
21En hij zeide: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan.
22Doch Jezus, dit horende, zeide tot hem: Nog één ding ontbreekt u; Matt. 6:19. 19:21. 1 Tim. 6:19.verkoop alles, wat gij hebt, en deel het onder de armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij.
23Maar als hij dit hoorde, werd hij geheel droevig; want hij was zeer rijk.
24Jezus nu, ziende, dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Spr. 11:28. Matt. 19:23. Mark. 10:23.Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan!
25Want het is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods inga.
26En die dit hoorden, zeiden: Wie kan dan zalig worden?
27En Hij zeide: Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37.De dingen, die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
28Matt. 4:20. 19:27. Mark. 10:28. Luk. 5:11.En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn U gevolgd.
29En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, Deut. 33:9.dat er niemand is, die verlaten heeft huis, of ouders, of broeders, of vrouw, of kinderen, om het Koninkrijk Gods;
30Job 42:12.Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.
Laatste aankondiging van het lijden
31Matt. 16:21. 17:22. 20:17. Mark. 8:31. 9:31. 10:32. Luk. 9:22. 24:7.En Hij nam de twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, Ps. 22:7. Jes. 53:7.wat geschreven is door de profeten.
32Matt. 27:2. Luk. 23:1. Joh. 18:28. Hand. 3:13.Want Hij zal den heidenen overgeleverd worden, en Hij zal bespot worden, en smadelijk behandeld worden, en bespogen worden.
33En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij wederopstaan.
34En zij verstonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet, hetgeen gezegd werd.
De blinde man van Jericho
35Matt. 20:29. Mark. 10:46.En het geschiedde, als Hij nabij Jericho kwam, dat een zeker blinde aan den weg zat, bedelende.
36En deze, horende de schare voorbijgaan, vraagde, wat dat ware.
37En zij boodschapten hem, dat Jezus de Nazaréner voorbijging.
38En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner!
39En die voorbijgingen, bestraften hem, opdat hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids, ontferm U mijner!
40En Jezus, stilstaande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen zou; en als hij nabij Hem gekomen was, vraagde Hij hem,
41Zeggende: Wat wilt gij, dat Ik u doen zal? En hij zeide: Heere! dat ik ziende mag worden.
42En Jezus zeide tot hem: Word ziende; uw geloof heeft u behouden.
43En terstond werd hij ziende, en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, dat ziende, gaf Gode lof.