Mattheüs 10
Mattheüs 10
Het heilig evangelie naar de beschrijving van Mattheüs
HSV

De uitzending van de twaalf discipelen

1En Hij riep Mark. 3:13; Luk. 6:13; 9:1Zijn twaalf discipelen bij Zich en gaf hun macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om iedere ziekte en elke kwaal te genezen.

2De namen nu van de twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon die Petrus genoemd werd, en Andreas, zijn broer; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer;

3Filippus en Bartholomeüs; Thomas en Mattheüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs, die ook Thaddeüs genoemd werd;

4Simon Kananites en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

5Deze twaalf zond Jezus uit en Hij gebood hun: U zult u niet op weg begeven naar de heidenen en u zult geen enkele stad van de Samaritanen binnengaan,

6Hand. 3:26; 13:26,46maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.

7En als u op weg gaat, Luk. 9:2predik dan: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.

8Luk. 10:9Genees zieken, reinig melaatsen, wek doden op, drijf demonen uit. Hand. 8:18,20U hebt het voor niets ontvangen, geef het voor niets.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.

9Mark. 6:8; Luk. 9:3; 22:35Voorzie u niet van goud of zilver of kopergeld in uw gordels,

10of van een reiszak voor onderweg of twee stel onderkleren of sandalen of een staf. Lev. 19:13; Deut. 24:14; 25:4; Luk. 10:7; 1 Kor. 9:4,14; 1 Tim. 5:18Want de arbeider is zijn voedsel waard.

11Mark. 6:10; Luk. 9:4; 10:8Welke stad of welk dorp u ook zult binnenkomen, onderzoek wie het daarin waard is; en blijf daar, totdat u weer vertrekt.

12En als u een huis binnengaat, begroet het dan.

13En als dat huis het waard is, laat dan uw vrede erover komen, maar als het dat niet waard is, laat dan uw vrede tot u terugkeren.

14Mark. 6:11; Luk. 9:5En als iemand u niet ontvangt en niet naar uw woorden luistert, vertrek dan uit dat huis of die stad en Hand. 13:51; 18:6schud het stof van uw voeten.

15Mark. 6:11; Luk. 10:12Voorwaar, Ik zeg u: Het zal voor het land van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad.

Niet vrezen

16Luk. 10:3Zie, Ik zend u als schapen te midden van de wolven; wees dus bedachtzaam als de slangen en oprecht als de duiven.

17Maar wees op uw hoede voor de mensen, Matt. 24:9; Luk. 21:12; Joh. 15:20; 16:2; Openb. 2:10want zij zullen u overleveren aan raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.

18Hand. 24:1; 25:4En u zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden omwille van Mij, tot een getuigenis voor hen en de heidenen.

19Mark. 13:11; Luk. 12:11; 21:14Maar wanneer zij u overleveren, moet u niet bezorgd zijn hoe of wat u spreken moet, want het zal u op dat moment gegeven worden wat u spreken moet.

20Want u bent het niet die spreekt, maar de Geest van uw Vader, Die in u spreekt.

21Micha 7:2,5; Luk. 21:16De ene broer zal de andere broer overleveren om gedood te worden, en de vader het kind, en de kinderen zullen tegen de ouders opstaan en hen doden.

22En u zult door allen gehaat worden omwille van Mijn Naam; Matt. 24:13; Mark. 13:13; Luk. 21:19; Openb. 2:10; 3:10maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.

23Matt. 2:13; 4:12; 12:15; Hand. 8:1; 9:25; 14:6Wanneer ze u in de ene stad vervolgen, vlucht dan naar de andere, want voorwaar, Ik zeg u: U zult uw rondgang door de steden van Israël niet geëindigd hebben, voordat de Zoon des mensen gekomen is.

24Luk. 6:40; Joh. 13:16; 15:20De discipel staat niet boven de meester en de dienaar niet boven zijn heer.

25Het moet genoeg zijn voor de discipel dat hij wordt zoals zijn meester, en dat de dienaar wordt zoals zijn heer. Matt. 9:34; 12:24; Mark. 3:22; Luk. 11:15; Joh. 8:48Als ze de Heere van het huis Beëlzebul genoemd hebben, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!

26Jes. 8:12; Jer. 1:8Wees dus niet bevreesd voor hen, Job 12:22; Mark. 4:22; Luk. 8:17; 12:2want er is niets bedekt wat niet geopenbaard zal worden, en er is niets verborgen wat niet bekend zal worden.

27Wat Ik u zeg in het duister, zeg het in het licht; en wat u hoort in het oor, predik dat op de daken.

28Jer. 1:8; Luk. 12:4En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.

29Worden niet twee musjes voor een penninkje verkocht? En niet een van die zal op de aarde vallen buiten uw Vader om.Buiten uw Vader om: De Herziene Statenvertaling kiest hier primair om grammaticale reden voor een iets andere formulering dan de SV. Strikt genomen laat de SV zich namelijk zo lezen dat ook de Vader op de aarde valt. Dat is uiteraard niet de bedoeling van de Statenvertalers. Critici wijzen erop dat de SV-weergave niet zonder uw Vader in verband staat met het feit dat alles door God beschikt wordt: het gebeurt niet zonder Zijn wil. Die verklaring wordt alleen niet uitgesloten door de vertaling: niet buiten de Vader om: het gebeurt niet buiten Gods wil om. Overigens is deze uitleg van deze zinsnede niet de enig mogelijke. Met evenveel recht is het mogelijk de woorden niet zonder uw Vader op te vatten in de zin van Gods alwetendheid en betrokkenheid: Hij weet ervan. De paralleltekst in Luk. 12: 6 ondersteunt namelijk eerder de interpretatie van Gods alwetendheid en betrokkenheid dan die van Zijn wil en raadsbesluit: Worden niet vijf musjes voor twee penninkjes verkocht? En niet een van die is bij God vergeten.

301 Sam. 14:45En ook de haren van uw hoofd zijn alle geteld.

31Wees dus niet bevreesd, u gaat veel musjes te boven.

32Mark. 8:38; Luk. 9:26; 12:8; 2 Tim. 2:12Ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

33Maar wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

Jezus brengt verdeeldheid

34Luk. 12:51Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.

35Micha 7:6Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader, en tussen een dochter en haar moeder, en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder;

36Ps. 41:10; 55:13; Joh. 13:18en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.

37Luk. 14:26Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waard.

38Matt. 16:24; Mark. 8:34; Luk. 9:23; 14:27En wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mij niet waard.

39Matt. 16:25; Mark. 8:35; Luk. 9:24; 17:33; Joh. 12:25Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden.

40Luk. 10:16; Joh. 13:20Wie u ontvangt, ontvangt Mij; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft.

411 Kon. 17:10; 18:4; 2 Kon. 4:8Wie een profeet ontvangt omdat hij een profeet is,10:41 omdat hij een profeet is - Letterlijk: in de naam van een profeet. zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt omdat hij een rechtvaardige is,10:41 omdat hij een rechtvaardige is - Letterlijk: in de naam van een rechtvaardige. zal het loon van een rechtvaardige ontvangen.

42Matt. 25:40; Mark. 9:41; Hebr. 6:10En wie een van deze kleinen slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is,10:42 omdat hij een discipel is - Letterlijk: in de naam van een discipel. voorwaar, Ik zeg u: hij zal zijn loon beslist niet verliezen.

10

De twaalf apostelen

1En Mark. 3:13. Luk. 6:13. 9:1.Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwale te genezen.

2De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andréas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder;

3Filippus en Bartholoméüs; Thomas en Matthéüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alféüs, en Lebbéüs, toegenaamd Thaddéüs;

4Simon Kananítes, en Judas Iskáriot, die Hem ook verraden heeft.

5Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen.

6Hand. 3:26. 13:26, 46.Maar gaat veel meer heen tot de verloren schapen van het huis Israëls.

7En heengaande Luk. 9:2.predikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

8Luk. 10:9.Geneest de kranken; reinigt de melaatsen; wekt de doden op; werpt de duivelen uit. Hand. 8:18, 20.Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.

9Mark. 6:8. Luk. 9:3. 22:35.Verkrijgt u noch goud, noch zilver, noch kopergeld in uw gordels;

10Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; Lev. 19:13. Deut. 24:14. 25:4. Luk. 10:7. 1 Kor. 9:4, 14. 1 Tim. 5:18.want de arbeider is zijn voedsel waardig.

11Mark. 6:10. Luk. 9:4. 10:8.En in wat stad of vlek gij zult inkomen, onderzoekt, wie daarin waardig is; en blijft aldaar, totdat gij daar uitgaat.

12En als gij in het huis gaat, zo groet hetzelve.

13En indien dat huis waardig is, zo kome uw vrede over hetzelve, maar indien het niet waardig is, zo kere uw vrede weder tot u.

14Mark. 6:11. Luk. 9:5.En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, Hand. 13:51. 18:6.schudt het stof uwer voeten af.

15Mark. 6:11. Luk. 10:12.Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sódom en Gomórra verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan dezelve stad.

16Luk. 10:3.Ziet, Ik zende u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven.

17Maar wacht u voor de mensen; Matt. 24:9. Luk. 21:12. Joh. 15:20. 16:2. Openb. 2:10.want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.

18Hand. 24:1. 25:4.En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden, om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis.

19Mark. 13:11. Luk. 12:11. 21:14.Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden, wat gij spreken zult.

20Want gij zijt het niet, die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt.

21Micha 7:2, 5. Luk. 21:16.En de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind, en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.

22En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; Matt. 24:13. Mark. 13:13. Luk. 21:19. Openb. 2:10. 3:10.maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden.

23Matt. 2:13. 4:12. 12:15. Hand. 8:1. 9:25. 14:6.Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn.

24Luk. 6:40. Joh. 13:16. 15:20.De discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer.

25Het zij den discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Matt. 9:34. 12:24. Mark. 3:22. Luk. 11:15. Joh. 8:48.Indien zij den Heere des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!

26Jes. 8:12. Jer. 1:8.Vreest dan hen niet; Job 12:22. Mark. 4:22. Luk. 8:17. 12:2.want er is niets bedekt, hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen, hetwelk niet zal geweten worden.

27Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken.

28Jer. 1:8. Luk. 12:4.En vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.

29Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.

301 Sam. 14:45.En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld.

31Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.

32Mark. 8:38. Luk. 9:26. 12:8. 2 Tim. 2:12.Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

33Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

34Luk. 12:51.Meent niet, dat Ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.

35Micha 7:6.Want Ik ben gekomen, om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.

36Ps. 41:10. 55:13. Joh. 13:18.En zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn.

37Luk. 14:26.Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig.

38Matt. 16:24. Mark. 8:34. Luk. 9:23. 14:27.En die zijn kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt, is Mijns niet waardig.

39Matt. 16:25. Mark. 8:35. Luk. 9:24. 17:33. Joh. 12:25.Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden.

40Luk. 10:16. Joh. 13:20.Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.

411 Kon. 17:10. 18:4. 2 Kon. 4:8.Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen.

42Matt. 25:40. Mark. 9:41. Hebr. 6:10.En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud waters, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.