Het geluk van de oprechten
1Halleluja!
Ps. 1:1,2Welzalig de man die de HEERE vreest, aleph
die grote vreugde vindt in Zijn geboden. beth
2Zijn nageslacht zal machtig zijn op aarde, gimel
het geslacht van de oprechten zal gezegend worden.daleth
3In zijn huis zal bezit en rijkdom zijn, he
zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand.waw
4Voor de oprechten gaat het licht op in de duisternis.zain
Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig.cheth
5Goed gaat het een man die zich ontfermt en uitleent, teth
hij behartigt zijn zaken volgens het recht.jod
6Voorzeker, hij zal voor eeuwig niet wankelen, kaph
de rechtvaardige zal eeuwig in gedachtenis blijven.lamed
7Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen, mem
zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE. nun
8Zijn hart wordt ondersteund, hij zal niet bevreesd zijn, samech
totdat hij de val van zijn tegenstanders ziet. ain
9Hij deelt mild uit, hij geeft aan de armen, pe
zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand, tsade
zijn hoorn zal met eer opgeheven worden. koph
10De goddeloze zal het zien en toornig worden, resj
knarsetandend zal hij wegteren. sjin
Wat de goddelozen verlangen, zal vergaan. taw
112
Geluk der Godzaligen
1Hallelujah! Aleph. Ps. 1:1, 2.Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest; Beth. die groten lust heeft in Zijn geboden.
2Gimel. Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; Daleth. het geslacht der oprechten zal gezegend worden.
3He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen; Vau. en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid.
4Zain. Den oprechten gaat het licht op in de duisternis; Cheth. Hij is genadig, en barmhartig, en rechtvaardig.
5Teth. Wel dien man, die zich ontfermt en uitleent; Jod. hij beschikt zijn zaken met recht.
6Caph. Zekerlijk, hij zal in der eeuwigheid niet wankelen; Lamed. de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn.
7Mem. Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; Nun. zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE.
8Samech. Zijn hart, wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen; Ain. totdat hij op zijn wederpartijen zie.
9Pe. Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftige; Tsade. zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; Koph. zijn hoorn zal verhoogd worden in eer.
10Resch. De goddeloze zal het zien, en hij zal zich vertoornen; Schin. hij zal met zijn tanden knersen en smelten. Thau. de wens der goddelozen zal vergaan.