Mensen die geen eer waard zijn
1Evenmin als de sneeuw in de zomer en de regen in de oogsttijd
past eer bij een dwaas.
2Zoals een mus wegvlucht, zoals een zwaluw wegvliegt,
zo komt een vervloeking zonder reden niet aan.
3Ps. 32:9,10Een zweep is voor het paard, een bit voor de ezel,
en Spr. 10:13een stok voor de rug van dwazen.
4Antwoord een dwaas niet naar zijn dwaasheid,
anders zou ook u aan hem gelijk worden.
5Antwoord een dwaas naar zijn dwaasheid,
anders zou hij in zijn eigen ogen wijs zijn.
6Wie boodschappen verzendt door de hand van een dwaas,
snijdt zichzelf de voeten af en drinkt geweld in.
7Zoals de benen van een verlamde slap neerhangen,
zo is een spreekwoord in de mond van dwazen.
8Zoals wie een steen in een slinger vastbindt,
zo is hij die een dwaas eer geeft.
9Zoals een doorn in de hand van een dronkaard dringt,
zo is een spreekwoord in de mond van dwazen.
10Groten doen iedereen verdriet aan,
zij huren dwazen in en zij huren voorbijgangers in.
112 Petr. 2:22Zoals een hond terugkeert naar zijn braaksel,
zo is een dwaas die in zijn dwaasheid terugvalt.
12Hebt u iemand gezien die wijs is in zijn eigen ogen?
Spr. 29:20Voor een dwaas is er meer hoop dan voor hem.
13Spr. 22:13Een luiaard zegt: Een felle leeuw op de weg,
een leeuw op de pleinen!
14Zoals een deur op zijn scharnier draait,
zo draait de luiaard zich om op zijn bed.
15Spr. 19:24Een luiaard steekt zijn hand in de schotel,
maar is te moe om die weer naar zijn mond te brengen.
16Een luiaard is in zijn eigen ogen wijzer
dan zeven mensen die een verstandig weerwoord geven.
17Zoals iemand die een voorbijlopende hond bij de oren grijpt,
zo is hij die zich mengt in onenigheid die hem niet aangaat.
18Zoals een dolleman
die fakkels, pijlen en moordtuig werpt,
19zo is iemand die zijn naaste bedriegt
en zegt: Deed ik het niet voor de grap?
20Als er geen hout meer is, dooft een vuur,
Spr. 22:10en als er geen lasteraar is, houdt een ruzie op.
21Zoals kolen zijn voor vurige kolen en hout is voor een vuur,
zo doet een Spr. 15:18; 29:22twistzieke man de onenigheid oplaaien.
22Spr. 18:8De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen,
die dalen af in de schuilhoeken van zijn binnenste.26:22 de schuilhoeken van zijn binnenste - Letterlijk: de binnenkamers van de buik.
23Brandende lippen en een boosaardig hart
zijn als een potscherf, overtrokken met schuim van zilver.
24Wie haat draagt, veinst met zijn lippen,
maar in zijn binnenste zint hij op bedrog.
25Geloof hem niet als hij met vriendelijke stem spreekt,26:25 hij … spreekt - Letterlijk: zijn stem smeekt.
want er zijn zeven gruwelen in zijn hart.
26Al hult haat zich in bedrog,
zijn kwaad zal in de gemeente geopenbaard worden.
27Ps. 7:16; 9:16; 10:2; 57:7; Pred. 10:8Wie een kuil graaft, zal erin vallen,
verrolt hij een steen, op hem zal hij terugvallen.
28Een valse tong haat hen die hij kwetst,
en een gladde mond brengt verderf.
26
Mensen, die geen eer waard zijn
1Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet.
2Gelijk een mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen.
3Ps. 32:9, 10.Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en Spr. 10:13.een roede voor den rug der zotten.
4Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.
5Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.
6Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.
7Hef de benen van den kreupele op; alzo is een spreuk in den mond der zotten.
8Gelijk hij, die een edelgesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.
9Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.
10De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders.
112 Petr. 2:22.Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.
12Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Spr. 29:20.Van een zot is meer verwachting dan van hem.
13Spr. 22:13.De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
14Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op zijn bed.
15Spr. 19:24.De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
16De luiaard is wijzer in zijn ogen, dan zeven, die met rede antwoorden.
17De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
18Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
19Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?
20Als er geen hout is, gaat het vuur uit; Spr. 22:10.en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.
21De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een Spr. 15:18. 29:22.kijfachtig man, om twist te ontsteken.
22Spr. 18:8.De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
23Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.
24Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
25Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart.
26Wiens haat door bedrog bedekt is, diens boosheid zal in de gemeente geopenbaard worden.
27Ps. 7:16. 9:16. 10:2. 57:7. Pred. 10:8.Die een kuil graaft, zal er in vallen, en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren.
28Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.