Uw Naam roem ik Lofzingend leven. De dienaren van de Heere moeten dat doen vanwege Gods goedheid en verkiezende liefde. Een mooie plicht, maar niet voor dienaren in het heiligdom alleen. In het gedicht port de dichter het ene na het andere huis aan: huis van Israël, Aäron en Levi, ja ieder die de Heere vreest. Al deze opwekkingen tot lofzang zijn persoonlijk gekleurd: 'Want ik weet: de HEERE is groot; onze Heere gaat alle goden te boven' (vs. 5). Je kunt er de Bijbel op naslaan. De psalmist weet het en belijdt: 'HEERE, Uw Naam bestaat voor eeuwig!' (vs. 13a). Wie dat zegt, bekent kleur, die is achter de zin van het leven gebracht. Dat is traditie of overdracht, Gods Naam doorgeven. Van generatie op generatie Zijn Naam hooghouden. Ere zij God! Gods diepe verlangen om ons zondaren te behouden kun je niet voor jezelf houden: Christus' liefde dringt om je naasten tot Jezus te leiden. Hoe behulpzamer we voor anderen zijn, hoe meer we op God lijken. (Thomas Watson)