De Filistijn, de Tyriër, de Moren (…) en tellen als in Israël ingelijfd Tegenwoordig wonen er nog maar weinig mensen in de ommuurde ruimte van het oude Jeruzalem. Naar alle windstreken is de stad uitgebreid. Oostwaarts zie je Ma’ale Adummin, een uitbreiding van de stad met vijftigduizend inwoners. Er wonen niet alleen Joden, maar mensen van allerlei nationaliteiten. God maakt Zijn belofte van toen ook nu waar. Zacharia hoort dat de achtergebleven Joden worden opgeroepen om terug te keren. De verdrukkers van toen zullen zelf onderdrukt worden (vs. 9). Daarom klinkt er gejuich (vs. 10). Zelfs de niet-Joden juichen. Muren bieden geen bescherming meer. Ook in de tijd van de Heere Jezus, want buiten de stad worden op de vloekheuvel van Golgotha drie kruisen opgericht. Jezus in het midden. Geen muur van bescherming voor Hem. Hij neemt onze vloek en straf op Zich. Voor wie in Hem gelooft, Jood en heiden, staan de poorten van het nieuw Jeruzalem open. Die bieden eeuwige bescherming. Daar wordt Zijn Naam en daarom mijn naam met lofgejuich geprezen.