Voer minimaal 2 tekens in.
Mijn God en Koning, ik zal U roemen en Uw Naam loven, voor eeuwig en altijd.
Psalm 145:1
Mijn God en Koning
De discipelen stelden hun prangende vraag: ‘Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?’ Gods Koninkrijk was al zo lang beloofd, er werd naar uitgezien. Johannes de Doper preekte ernstig en dwingend: ‘Bekeer je, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’ Met Gods Koninkrijk is Jezus de Zoon van God verbonden. Herodes schrok toen hij van de wijzen hoorde dat ze bij hem aanklopten om de pasgeboren Koning der Joden te aanbidden. Pilatus vroeg Jezus ook of Hij de Koning der Joden was. Zeker, Hij was Koning, maar Zijn Koninkrijk was niet van deze wereld. Boven Zijn kruis prijkt het bordje over Zijn Koningschap. Mij is alle macht in hemel en op aarde gegeven, zegt Hij. Hij moet als Koning alle vijanden onder Zijn voeten leggen, de laatste daarvan is de dood. Ben jij als vijand overwonnen en ingewonnen voor jouw persoonlijk loflied voor deze Koning?
‘Bij U, mijn Koning, (…) verwacht mijn ziel een heilrijk lot.’ (Psalm 84:2, berijmd)