Voer minimaal 2 tekens in.
Wíj hebben hun een eed gezworen bij de heere, de God van Israël. Daarom kunnen wij hen niet aanraken.
Jozua 9:19
De eed wordt gehandhaafd
Opmerkelijk is wat er gebeurt als het bedrog openbaar komt. De leiders van Israël geven aan dat de eed waarbij gezworen is bij een heilig God, niet verbroken mag worden. Die eed is weliswaar met bedrog bewerkstelligd, en dat bedrog moet bestraft worden, maar dat bedrog doet de eed niet teniet. Jozua spreekt wel een vloek over de Gibeonieten uit, die inhoudt dat zij voortaan waterputters en houthakkers zullen zijn ten dienste van het volk. Maar tegelijkertijd wordt hun leven gered en ontvangen zij een wettige plaats onder het volk en een taak in het onderhouden van de toekomstige tempeldienst. Hier zien we iets gloren van de eed waarmee Jezus Zich aan de Vader verbond om Zaligmaker te zijn van zondaren. Dat kostte Hem Zijn leven, mede door toedoen van veel bedrog en laster. Maar boven dat alles stond God de Vader Die Zijn Zoon gaf om door Hem zalig te maken die verloren zijn. Zo moet menselijk handelen als het goed is, iets afspiegelen van Gods handelen.
‘Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.’ (Psalm 103:5, berijmd)