Voer minimaal 2 tekens in.
En Jezus zei: Ik ben het.
Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt.
Markus 14:62,68
De beslissende vraag
Jezus staat voor de hogepriester en de Joodse Raad. Intussen kijkt Petrus op enige afstand toe, tussen de dienaars op de binnenplaats. De Raad zoekt iets tegen Jezus om Hem te kunnen doden, maar ze vinden niets. Valse getuigen spreken elkaar tegen. Of ze verdraaien Jezus’ woorden. Maar Jezus zwijgt. Dan stelt de hogepriester Hem de beslissende vraag: Bent U de Christus? Dat geloven zij beslist niet. Zegt Jezus ja, dan zullen ze Hem ter dood veroordelen. Maar dat verhindert Jezus niet om het duidelijk te zeggen: ‘Ik ben het.’ Dat getuigenis vraagt geloof. Wie in Hem gelooft heeft het eeuwige leven. Intussen komt Petrus door een dienstmeisje van de hogepriester voor de vraag te staan of hij bij Jezus hoort. We kennen zijn bedroevende antwoord. Maar het is de beslissende vraag ook voor ons: hoor je bij Jezus, Wie is Hij voor jou? Daarom, welk antwoord geef jij daarop?
‘Ieder dan die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor mijn Vader, Die in de hemelen is.’ (Matth. 10:32)