Dankdag
… daarom, zie, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken …
Ezechiël 25:7
Spotlach, minachting en wraakzucht
In hoofdstuk 25 begint een nieuw deel van het boek Ezechiël. Tot nu toe heeft Ezechiël gepredikt tegen het ongehoorzame Juda. Doel van die prediking was om het tot bekering te brengen. De oordelen die deze stam aangekondigd kreeg bij blijvende ongehoorzaamheid, waren niet mis! Nu richt de profeet zich tot de omliggende heidenvolken die de Heere gebruikt heeft om Juda te tuchtigen. Die hebben zich te gretig laten gebruiken. We zien drie manieren waarop deze volken zich misdragen hebben: spotlachen (vs. 3, Ammon), minachten (vs. 8, Moab) en wraakzucht (vs. 12, Edom). Wraakzucht zien we ook bij de Filistijnen, het eerste niet-broedervolk dat genoemd wordt. Viermaal klinkt het dreigend: ‘lk zal Mijn hand tegen u uitstrekken!’ Kom niet aan Gods volk! Zelfs al is het ongehoorzaam en heeft het tuchtiging nodig, het blijft Gods oogappel. Zo heeft Hij vandaag ook Zijn kerk lief, ondanks haar afdwalen. Laten we er deze dankdag extra dankbaar voor zijn.
‘Durft u te zeggen dat u dankbaar bent als u zich ’s avonds ter ruste legt en u zich (…) neervleit, zonder God gedankt te hebben voor de genadebewijzen van de verlopen dag?’ (C.H. Spurgeon)