Dan zullen zij weten dat Ik de heere ben.
Ezechiël 26:6
Van handelsnatie tot droogplaats
Wat een degradatie voor Tyrus! Het volk wreef zich al in de handen toen Juda en Jeruzalem verwoest werden. Een belangrijke concurrent uitgeschakeld, dat is prachtig voor de eigen handel. Tyrus rules the waves. Maar Tyrus heeft niet met de God van Juda en Jeruzalem gerekend. Die grijpt in en dan zullen ze weten dat Hij de heere is en Zijn wraak zullen ze leren kennen (vs. 6). Die uitdrukking hebben we in het vorige hoofdstuk ook al vier keer gehoord. Gods eigen eer is hier in het geding. God maakt van deze rijke zeevarende handelsnatie een plaats waar de vissers nog slechts hun netten te drogen leggen. Voor de vijfde keer staat er inmiddels ook dat woordje ‘daarom’, dat ook in het eerste deel van Ezechiël al regelmatig klonk toen het nog over Juda ging. De Heere trekt de consequenties uit onze zonden. Je zondigt niet goedkoop, of je nu tot Zijn volk behoort of niet. Hij komt op voor Zijn eer. Schuil dan bij Christus, die Hem op het hoogst geëerd heeft.
‘Hoewel God een tijdlang mensen kan verdagen, is lang geduld geen vergeving’. (Thomas Watson)