En u, mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus …
Ezechiël 27:2
Een klaaglied met een lange echo
‘Mensenkind’, zo wordt de profeet door God aangesproken. Letterlijk: ‘Adamszoon.’ Zo is hij steeds aangesproken door de Heere. Ezechiël wordt op zijn plaats gezet. Je bent maar een uit de klei getrokken mensje. Een instrument in de handen van de Heere, maar word er vooral niet hoogmoedig door. Zing maar in nederigheid een klaaglied over Tyrus. Zo doet Ezechiël en hij begint met een uitgebreide beschrijving van de succesvolle handelsactiviteiten van Tyrus. En dan slaat het ineens om in vers 27. Tyrus en zijn hele handel eindigen op de zeebodem. De koningen die van die handel profiteerden, zingen hun eigen klaaglied. Dat lied galmt na tot in het laatste Bijbelboek. In Openbaring 19 lezen we eenzelfde lied over Babylon dat verbrand wordt. Wee diegenen die op hun rijkdom vertrouwen en God minachten. De wereldgeschiedenis loopt eerst uit op een groot klaaglied. Maar daarna komt de heerlijkheid voor allen die hun heil zochten in het bloed van het Lam.
‘Hij [Christus] is een Heere Die klaarstaat om zulken, die in nederigheid tot Hem komen, tot een Heelmeester te zijn.’ (Samuel Rutherford)