En u, mensenkind, Ik heb u aangesteld tot een wachter over het huis van Israël.
Ezechiël 33:7
Een bloedserieuze opdracht
Al eerder, in hoofdstuk 3, lazen we dat de Heere Ezechiël als wachter aanstelt. Toen was dat vóór de val van Jeruzalem, nu erna. De eerste keer moest Ezechiël het volk waarschuwen tegen overmoed. Nu moet hij hen behoeden voor een verkeerd denken over de Heere. Het volk verwijt God grillig te zijn. De profeet laat zien dat God juist steeds hetzelfde voorheeft, namelijk het behoud van de zondaar. Het lijkt misschien alsof het God niet uitmaakt, zolang de goddeloze maar veroordeeld wordt en de rechtvaardige behouden. Maar vers 11 laat zien dat dit niet zo is. Het gaat Hem erom dat wie eerst goddeloos was, zich bekeert en leeft. En ook dat de rechtvaardige niet uiteindelijk zal blijken een goddeloze te zijn om alsnog verloren te gaan. Dat het de Heere gaat om behoud zien we bovenal daaraan, ‘dat Hij Zijn eigen Zoon gegeven heeft opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft’ (Joh. 3:16).
‘Heb de Heere lief. Hij wil u uit vrije gunst vergeving schenken, in plaats van verderven.’ (Thomas Boston)