De farao zal hen zien en zich troosten over heel zijn menigte …
Ezechiël 32:31
Een schrale troost
In totaal klinken er maar liefst drie klaagliederen over Egypte in deze hoofdstukken. In het derde lied wordt duidelijk dat Egypte niet alleen is in zijn ondergang. Een schrale troost voor de farao, want hij gaat zelf ook ten onder. Er is maar één troost waar je het werkelijk mee redt, en dat is die van vraag en antwoord 1 van de Heidelbergse Catechismus. In de klaagzang klinkt nogal eens het woord ‘onbesneden’. Dat geeft aan dat al die volken niet het teken van Gods verbond droegen. Uiteraard niet, want met dat verbond hadden zij niets. Zij hadden hun eigen macht en kracht. Besneden zijn betekent dat je het symbool van je potentie bent kwijtgeraakt. Je bent totaal afhankelijk geworden van de God van het verbond, die uit besnedenen en onvruchtbaren een volk tot Zijn eer doet voortkomen. Met de doop ben je zelfs in het watergraf ten onder gegaan. Maar dan om er ten leven weer uit op te komen.
‘Wat moet er gedaan worden opdat u genezen en gered zult worden? Het enige is: zelf niets meer doen en Christus het voor u laten doen.’ (C.H. Spurgeon)