Zo zegt de Heere heere: Ik doe het niet om u, huis van Israël, maar om Mijn heilige Naam …
Ezechiël 36:22
De heilige Naam van de Heere
Vers 22 vormt het middelpunt van de verzen 17 tot en met 28. In vers 17 begint het met het wonen van het volk in het land en in vers 28 gaat het daar weer over. In de verzen daartussen gaat het eerst van kwaad tot erger, eindigend met het ontwijden van de Naam van de heere en na vers 22 begint het met het herstellen van de heiliging van die Naam. Zowel Israël (vs. 21b) als de heidenen (vs. 20a) hadden die Naam ontheiligd. Toch is hun lot verschillend. God legt Zijn heilige Naam op Israël door hen te zegenen (Num. 6:27) en omwille van die Naam verlost Hij hen van de heidenen. Elke zondag horen we de Aäronitische zegen over de gemeente uitspreken. Ook wij mogen weten: omwille van Zijn Naam die op ons gelegd wordt redt Hij ons. Dat komt door die ene Naam die onder de hemel gegeven is tot zaligheid (Hand. 4:12).
‘Een koning kan een misdadiger vergeving schenken, maar hij kan zijn misdadigershart niet veranderen. De Heere wel. Hij schenkt vergeving én vernieuwt.’ (Thomas Watson)