Geef toch uw dienaren en uw zoon David wat uw hand zal vinden.
1 Samuel 25:8b
Een dankbaar gebaar.
Leven en overleven. Tijdens het verblijf in de ruwe omgeving met rotsen en holen bewijzen Davids volgelingen deze en gene diensten. Herders van ene Nabal met zijn bedrijf van kuddedieren in Karmel, weten er alles van. David nam ze in bescherming. In de buurt van David ondervonden zij enkele overlast van David en zijn vele honderden, niemand mocht ook maar een beest van de kudde roven. Nu het schaapscheerdersfeest is aangebroken wil David daarvoor wel een dankbaar gebaar van Nabal zien, in zijn vreugde delen. Vanwege de goede dag stuurt David mannen naar Nabal met een drievoudige vredegroet en met de vraag of hij naar eigen goedvinden wat brood, water en vlees wil schenken. Nabal wijst het bruut af, hij gebruikt in Davids richting zeer beledigende woorden, alsof het een verzoek van een stel schurken is. Nabal gedraagt zich als een dwaze vrek voor wie er geen schone beloften zijn.
Wie de nieuwe mens niet heeft aangedaan, legt de oude mens niet van harte af. (Stephen Charnock)