Voer minimaal 2 tekens in.
Want Ik ben de HEERE, Die u uit het land Egypte heeft laten vertrekken, opdat Ik u tot een God ben. U moet heilig zijn, want Ik ben heilig.
Leviticus 11:45
Reinheid
We zijn bij het tweede woord aangekomen dat in Leviticus wordt behandeld, namelijk reinheid. God was ver weg. Na de gebeurtenis met het gouden kalf heeft Mozes de Heere gesmeekt om met hen op te trekken (Ex. 33:15). De Heere verhoort zijn gebed. Van die tijd af is God in het midden van Zijn volk. Hij tabernakelt onder hen. God is heilig en daarom stelt Hij grenzen die door de priesters moeten worden bewaakt. Reinheid en onreinheid zijn daarin belangrijk. Onreinheid past niet bij de heiligheid van God. Jezus zegt: ‘Ik ben (…) het Leven’ (Joh. 11:25). De dood past niet bij de levende God. Juist daarom moet de mens zich ontdoen van alles wat te maken heeft met de sterfelijkheid. Er komen in de volgende hoofdstukken drie zaken aan de orde: voedselwetten, bepalingen rond geboorte van nieuw leven en daarna in hoofdstuk 13 wetten met betrekking tot de ernstige ziekte melaatsheid.
Wat is volgens u het verschil tussen reinheid en heiligheid? In welk opzicht past reinheid bij het leven?