God komt op voor Zijn volk Gods volk wordt bedreigd van alle kanten. Toen en nu. Moab en Ammon liggen ten oosten van Juda. Als nakomelingen van Lot zijn het broedervolken van Israël. Maar ze gedragen zich als vijanden. Ze hebben Gods volk gesmaad. Ze bedreigen Israëls grenzen. De Heere, Die de God van Israël is, heeft dit gehoord. Voor Hem is niets verborgen. Hij, de HEERE van de legermachten, heeft hemelse legers tot Zijn beschikking. Hij komt op voor Zijn volk. Hij leeft. Hij zweert bij Zichzelf dat Hij Moab en de Ammonieten zwaar zal straffen. Zijn eed garandeert dit. Hun zonde is groot en hun straf is daarmee in overeenstemming. Van Sodom en Gomorra, waar Lot wilde wonen, bleef niets over. Het land van zijn nakomelingen zal even woest en onvruchtbaar worden. En weer is het de rest van Israël, het overblijfsel van Gods volk, dat zijn eigendom voor altijd in bezit mag nemen. ‘Ons staat de sterke Held ter zij, dien God ons heeft verkoren. Vraagt gij zijn naam? Zo weet, dat Hij de Christus heet.’ (Lutherlied: 2)