Ik ben de HEERE! In dit hoofdstuk klinkt voor het eerst een uitdrukking die we nog veel zullen tegenkomen: ‘Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.’ In dit hoofdstuk klinkt al het vier keer. Had Israël zo niet de wet ontvangen: ‘Ik ben de HEERE, uw God’ (Ex. 20:2)? Toen klonk het als een woord van bevrijding. Nu klinkt het als een woord van dreiging. Stond het volk toen bij een berg, de Sinaï, nu wordt tegen de bergen geprofeteerd. In krachtige bewoordingen wordt het oordeel over Israël beschreven. Maar midden in die oordeelswoorden klinkt een woord van hoop: ‘Maar ik zal er onder u laten overblijven.’ Een rest wordt behouden. Hoe zwart het oordeel ook is, God redt een deel van het volk, waarmee Hij een nieuw begin wil maken. Er wordt geen verdienste of eigenschap van hen genoemd, op grond waarvan zij behouden worden. Het is uit vrije genade alleen. Het is één van de grootste verkwikkingen in deze wereld vergeving van zonden te ontvangen en te horen: ‘Wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven.’ (C.H. Spurgeon)