Wat het daglicht niet kan verdragen In dit hoofdstuk begint een nieuw deel van de profetie van Ezechiël. Opnieuw verschijnt de heerlijkheid van de HEERE aan hem en krijgt hij een visioen. De profeet wordt meegenomen naar de binnenste voorhof van de tempel in Jeruzalem, waar hij priester zou zijn geworden als hij niet was weggevoerd. Tot zijn ontzetting ziet hij daar vier vormen van wetsovertreding: een afgodsbeeld, afbeeldingen van afschuwelijke wezens, het aanbidden van de afgod Tammuz en het aanbidden van de zon. En dat nota bene in het binnenste van de tempel en met de oudsten er bij. In hun naïviteit denken ze dat God het niet ziet omdat ze het in het donker doen. Alsof niet voor God het donker licht als de dag (Ps. 139:12). Geen wonder dat Hij hierover boos is (vs. 18). Wat doen wij als het donker is? Laten we toch wandelen als kinderen van het licht (Ef. 5:8). Wilt u Christus dienen? Dan moet u bekeerd zijn van de duisternis tot het licht en van de macht van satan tot God, opdat u vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zou ontvangen door het geloof in Jezus. (C.H. Spurgeon)