Ik sliep, maar mijn hart waakte. De stem van mijn Liefste, Die aanklopte: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte, want Mijn hoofd is vol dauw, Mijn haarlokken vol druppels van de nacht. Ik heb mijn onderkleed uitgetrokken. Waarom zou ik dat weer aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen. Waarom zou ik ze weer vuilmaken? Hooglied 5:2-3
Eerst (geestelijk) snoozen … Helemaal naar haar wens klopt de Bruidegom op de deur van haar vertrek. Ze had haar eigen vertrek en was al naar bed gegaan. Ze heeft zo naar Hem verlangd. Dan zal ze nu toch wel opspringen, zeker als ze hoort hoe Hij haar aanspreekt. Maar nee hoor. Ze blijft liggen, een beetje sluimeren, een beetje slapen. Zo beantwoordt zij Zijn liefde. Ze laat Hem kloppen. Ongekend, vind je niet? Zoiets doe je toch niet? Ben jij echt zo anders? Uitstelgedrag is velen niet vreemd. Zoals we ’s morgens de wekker even wegdrukken, snoozen, en het moment waarop we uit bed gaan uitstellen, zo snoozen we geestelijk ook. En dat is schadelijk. Want je wordt er lauw van. Als je jezelf erin herkent, schrik er dan maar wakker van. Want zoals de armoede over je komt door te lang snoozen, zo is geestelijke armoede ook de vrucht van geestelijk snoozen. Niet het slapen is een teken van ingezonkenheid der liefde; wel bewijst het niet willen opstaan de traagheid der bruid in de beoefening der liefde. (L.H. van der Meiden)