Zij hebben stof op hun hoofd geworpen,
zich met rouwgewaden omgord.
Klaagliederen 2:10
Jeruzalem in rouw
Het is een en al treurnis in Jeruzalem. De HEERE heeft besloten om de muren van Sions dochter te gronde te richten. Hij heeft Zijn besluit tot uitvoering gebracht. De ondergang van de stad moet aan Hem en niet aan de Babyloniërs worden toegeschreven. Niet zonder reden, want het was vanwege de overtredingen van Zijn volk. Zelfs Sions muren treuren om zo te zeggen. De poorten bieden geen veiligheid meer. De machthebbers zijn afgevoerd, de priesters onderwijzen de wet niet meer en de profeten ontvangen geen boodschap van de HEERE. De leiders van het volk weten geen leiding meer te geven. Verstomd zitten ze terneer in diepe rouw. De jonge vrouwen die zo vrolijk konden zingen laten het hoofd hangen. Van oud tot jong heeft men geen hoop en geen moed meer. Ingestort zijn de muren en de mensen. Zou God Zijn genâ vergeten, nooit meer van ontferming weten?
'Hoopt op de HEER, gij vromen!
Is Israël in nood,
er zal verlossing komen.
Zijn goedheid is zeer groot.' (Psalm 130:4, berijmd)