Exodus 2
Het tweede boek van Mozes Exodus

HSV

De geboorte van Mozes

1Ex. 6:19; Num. 26:59Een man uit het geslacht van Levi ging en nam een dochter van Levi tot vrouw.

21 Kron. 23:13; Hand. 7:20De vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Hebr. 11:23Toen zij hem zag, dat hij mooi was, verborg zij hem drie maanden.

3Maar toen zij hem niet langer kon verbergen, nam zij voor hem een mandje van biezen en bestreek het met asfalt en pek. Zij legde het kind daarin en zette het tussen het riet aan de oever van de Nijl.

4En zijn zuster ging op een afstand staan om te weten te komen wat er met hem gedaan zou worden.

5Toen daalde de dochter van de farao af om zich te wassen in de Nijl. Terwijl haar dienaressen langs de kant van de Nijl liepen, Hand. 7:21; Hebr. 11:23zag zij het mandje midden in het riet. Zij stuurde haar slavin om het te halen.

6Toen zij het opendeed, zag zij hem, het kind. En zie, het jongetje huilde. Zij kreeg medelijden met hem en zei: Dit is een van de Hebreeuwse kinderen.

7Toen zei zijn zuster tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u de borst kan geven?

8De dochter van de farao zei tegen haar: Ga maar. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen.

9En de dochter van de farao zei tegen haar: Neem dit kind mee en geef het voor mij de borst. Ikzelf zal u uw loon geven. De vrouw nam het jongetje mee en gaf het de borst.

10En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes.2:10 Mozes - De naam Mozes wordt hier in verband gebracht met een Hebreeuws werkwoord dat ‘trekken’ betekent. Want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.

De vlucht van Mozes

11Hand. 7:23; Hebr. 11:24,25In die dagen, toen Mozes groot geworden was en naar zijn broeders vertrok en hun dwangarbeid aanzag, gebeurde het dat hij een Egyptische man zag, die een Hebreeuwse man sloeg, een van zijn broeders.

12Hij keek om zich heen,2:12 om zich heen - Letterlijk: zo en zo. en toen hij zag dat er niemand was, sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hij hem in het zand.

13En hij vertrok de volgende dag, en zie, twee Hebreeuwse mannen waren aan het vechten. Hij zei tegen de schuldige: Waarom slaat u uw naaste?

14Maar die zei: Hand. 7:27Wie heeft u tot leider en rechter over ons aangesteld? Zegt u dit om mij te doden, zoals u die Egyptenaar gedood hebt? Toen werd Mozes bevreesd, en hij zei: Deze zaak is beslist bekend geworden.

15Toen nu de farao van deze zaak hoorde, wilde hij Mozes doden, Hand. 7:29maar Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put.

16De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven.

17Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken.

18Toen zij bij hun vader Rehuel kwamen, zei hij: Waarom zijn jullie vandaag zo snel teruggekomen?

19Zij zeiden: Een Egyptische man heeft ons gered uit de hand van de herders. Hij heeft ook overvloedig water voor ons geput en de kudde te drinken gegeven.

20Hij zei tegen zijn dochters: Waar is hij? Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Roep hem om de maaltijd te komen gebruiken.2:20 de maaltijd te … gebruiken - Letterlijk: brood te … eten.

21Mozes stemde erin toe bij de man te blijven wonen. En hij gaf zijn dochter Zippora aan Mozes.

22Ex. 18:2,3Zij baarde een zoon, en hij noemde hem Gersom,2:22 Gersom betekent: een vreemdeling daar. want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23Het gebeurde vele dagen daarna, toen de koning van Egypte gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God.

24Toen hoorde God hun gekerm, en Gen. 15:14God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob.

25En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen.2:25 ontfermde … hen - Letterlijk: kende hen.

2

Mozes geboren

1En Ex. 6:19. Num. 26:59.een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi.

21 Kron. 23:13. Hand. 7:20.En de vrouw werd zwanger, en baarde een zoon. Hebr. 11:23.Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden.

3Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin, en legde het in de biezen, aan den oever der rivier.

4En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden.

5En de dochter van Faraö ging af, om zich te wassen in de rivier; en haar jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; Hand. 7:21. Hebr. 11:23.toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen, en liet het halen.

6Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreeën!

7Toen zeide zijn zuster tot Faraö's dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen, die dat knechtje voor u zoge?

8En de dochter van Faraö zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd ging, en riep des knechtjes moeder.

9Toen zeide Faraö's dochter tot haar: Neem dit knechtje heen, en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het.

10En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Faraö's dochter, en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen.

Mozes vlucht

11Hand. 7:23. Hebr. 11:24, 25.En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg.

12En hij zag herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem in het zand.

13Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, twee Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste?

14Hij dan zeide: Hand. 7:27.Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden!

15Als nu Faraö deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; Hand. 7:29.doch Mozes vlood voor Faraö's aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput.

Mozes in Midian

16En de priester in Midian had zeven dochters, die kwamen om te putten, en vulden de drinkbakken, om de kudde haars vaders te drenken.

17Toen kwamen de herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op, en verloste ze, en drenkte haar kudden.

18En toen zij tot haar vader Rehuël kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo haast wedergekomen?

19Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der herderen; en hij heeft ook overvloedig voor ons geput, en de kudde gedrenkt.

20En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat hij brood ete.

21En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora;

22Ex. 18:2, 3.Die baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.

23En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God.

24En God hoorde hun gekerm, en Gen. 15:14.God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob.

25En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende hen.