Handelingen 11
De Handelingen van de heilige apostelen beschreven door Lukas

HSV

Petrus rechtvaardigt zijn omgang met heidenen

1De apostelen en de broeders die in Judea waren, hoorden dat ook de heidenen het Woord van God aangenomen hadden.

2En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, bestreden zij die van de besnijdenis waren, hem

3en zeiden: Ex. 23:32; 34:15; Deut. 7:2; Joh. 18:28U bent binnengegaan bij mannen die onbesneden zijn,11:3 die onbesneden zijn - Letterlijk: die de voorhuid hebben. en u hebt met hen gegeten.

4Maar Petrus begon het hun in goede orde uiteen te zetten en zei:

5Hand. 10:9Ik was in de stad Joppe aan het bidden en zag in geestvervoering een visioen: een bepaald voorwerp daalde neer, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd uit de hemel, en het kwam tot dicht bij mij.

6En toen ik hierop mijn ogen gericht hield en het aandachtig bekeek, zag ik de viervoetige dieren van de aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogels in de lucht.

7En ik hoorde een stem, die tegen mij zei: Sta op, Petrus, slacht en eet.

8Maar ik zei: Beslist niet, Heere, want nooit is er Lev. 11:4; Deut. 14:7iets wat onheilig of onrein is, mijn mond binnengegaan.

9Maar de stem antwoordde mij voor de tweede keer uit de hemel: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden.

10Dit gebeurde tot driemaal toe; en alles werd weer opgetrokken in de hemel.

11En zie, ogenblikkelijk daarna stonden er drie mannen, die vanuit Caesarea naar mij toe gestuurd waren, voor het huis waarin ik was.

12Hand. 10:19; 15:7En de Geest zei tegen mij dat ik met hen mee moest gaan en niet moest twijfelen. En met mij gingen ook deze zes broeders mee en wij zijn het huis van de man binnengegaan.

13En hij berichtte ons hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond en tegen hem zei: Stuur mannen naar Joppe en ontbied Simon die ook Petrus genoemd wordt.

14Die zal woorden tot u spreken waardoor u zalig zult worden en heel uw huis.

15En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin.

16En ik herinnerde mij het woord van de Heere, hoe Hij zei: Matt. 3:11; Mark. 1:8; Luk. 3:16; Joh. 1:26; Hand. 1:5; 2:4; 19:4Johannes doopte wel met water, Jes. 44:3; Joël 2:28maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden.

17Hand. 15:9Als God dan aan hen dezelfde gave gegeven heeft als aan ons die in de Heere Jezus Christus geloven, wie was ik dan dat ik bij machte zou zijn God tegen te houden?

18En toen zij dit hoorden, waren zij gerustgesteld, en zij verheerlijkten God en zeiden: Zo heeft God dus ook aan de heidenen de bekering gegeven die tot het leven leidt.

De uitbreiding van het Evangelie naar Antiochië

19Hand. 8:1,4Zij nu die, door de verdrukking die in verband met Stefanus plaatsgevonden had, overal verspreid waren, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het Woord spraken dan alleen tot de Joden.

20Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in Antiochië gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere Jezus verkondigden.

21Hand. 2:47; 5:14En de hand van de Heere was met hen en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heere.

22En het gerucht over hen kwam de gemeente die in Jeruzalem was, ter ore;11:22 kwam … ter ore - Letterlijk: werd in de oren … gehoord. en zij zonden Barnabas uit om het land door te gaan tot Antiochië toe.

23En toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, werd hij verblijd Hand. 13:43; 14:22en spoorde hij hen allen aan om met een hartelijk voornemen bij de Heere te blijven.

24Want hij was een goed man en Hand. 4:36; 6:5vol van de Heilige Geest en van geloof; en er werd een grote menigte aan de Heere toegevoegd.

25Hand. 9:27En Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië.

26En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden.

Agabus voorspelt een grote hongersnood

27En in die dagen kwamen enkele profeten vanuit Jeruzalem naar Antiochië.

28En een van hen, van wie de naam Hand. 21:10Agabus was, stond op en gaf door de Geest te kennen dat er een grote hongersnood zou zijn over heel de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius.

29En de discipelen besloten, ieder naar vermogen, iets te sturen ten dienste van de broeders die in Judea woonden,

30en dat deden zij ook. Hand. 12:25En zij stuurden het naar de ouderlingen door de hand van Barnabas en Saulus.

11

Petrus rechtvaardigt zijn omgang met heidenen

1De apostelen nu, en de broeders, die in Judéa waren, hebben gehoord, dat ook de heidenen het Woord Gods aangenomen hadden.

2En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis waren,

3Zeggende: Ex. 23:32. 34:15. Deut. 7:2. Joh. 18:28.Gij zijt ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten.

4Maar Petrus, beginnende, verhaalde het hun vervolgens, zeggende:

5Hand. 10:9.Ik was in de stad Joppe, biddende; en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, namelijk een zeker vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij;

6Op welk laken als ik de ogen hield, zo merkte ik, en zag de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.

7En ik hoorde een stem, die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet.

8Maar ik zeide: Geenszins, Heere, want nooit is Lev. 11:4. Deut. 14:7.iets, dat gemeen of onrein was, in mijn mond ingegaan.

9Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit den hemel: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken.

10En dit geschiedde tot driemaal; en alles werd wederom opgetrokken in den hemel.

11En ziet, ter zelfder ure stonden er drie mannen voor het huis, daar ik in was, die van Cesaréa tot mij afgezonden waren.

12Hand. 10:19. 15:7.En de Geest zeide tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des mans huis ingegaan.

13En hij heeft ons verhaald, hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond, en tot hem zeide: Zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd is Petrus;

14Die woorden tot u zal spreken, door welke gij zult zalig worden, en al uw huis.

15En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin.

16En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Matt. 3:11. Mark. 1:8. Luk. 3:16. Joh. 1:26. Hand. 1:5. 2:4. 19:4.Johannes doopte wel met water, maar Jes. 44:3. Joël 2:28.gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest.

17Hand. 15:9.Indien dan God hun evengelijke gave gegeven heeft, als ook ons, die in den Heere Jezus Christus geloofd hebben, wie was ik toch, die God konde weren?

18En als zij dit hoorden, waren zij tevreden, en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering gegeven ten leven!

Uitbreiding van het Evangelie naar Antiochíë

19Hand. 8:1, 4.Degenen nu, die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe, en Cyprus, en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende, dan alleen tot de Joden.

20En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen uit hen, welken te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus.

21Hand. 2:47. 5:14.En de hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot den Heere.

22En het gerucht van hen kwam tot de oren der Gemeente, die te Jeruzalem was; en zij zonden Bárnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochíë toe.

23Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, Hand. 13:43. 14:22.en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.

24Want hij was een goed man, en Hand. 4:36. 6:5.vol des Heiligen Geestes en des geloofs; en er werd een grote schare den Heere toegevoegd.

25Hand. 9:27.En Bárnabas ging uit naar Tarsen, om Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochíë.

26En het is geschied, dat zij een geheel jaar samenvergaderden in de Gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden.

Agabus voorspelt een groten hongersnood

27En in dezelfde dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochíë.

28En een uit hen, met name Hand. 21:10.Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius.

29En naardat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen, die in Judéa woonden.

30Hetwelk zij ook deden, Hand. 12:25.en zonden het tot de ouderlingen, door de hand van Bárnabas en Saulus.