Hebreeën 7
De brief van de apostel Paulus aan de Hebreeën

HSV

Christus en Melchizedek

1Gen. 14:18Deze Melchizedek was namelijk koning van Salem, een priester van de allerhoogste God. Hij ging Abraham tegemoet, toen die terugkeerde na het verslaan van de koningen, en zegende hem.

2Aan hem gaf Abraham ook van alles het tiende deel. In de eerste plaats was hij – aldus de vertaling van zijn naam – koning van de gerechtigheid en verder was hij ook koning van Salem, dat is koning van de vrede.

3Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid priester.

4Merk nu op hoe groot hij geweest is, iemand aan wie de aartsvader Abraham zelfs een tiende deel van de buit gegeven heeft.

5Diegenen uit de zonen van Levi die het priesterschap ontvangen, Num. 18:21; Deut. 18:1; Joz. 14:4; 2 Kron. 31:5hebben wel volgens de wet de opdracht om tienden te nemen van het volk, dat is van hun broeders, hoewel die ook uit het lichaam7:5 lichaam - Letterlijk: lendenen; zie ook vers 10. van Abraham voortgekomen zijn.

6Hij echter, die niet van hen afstamt, heeft Gen. 14:20van Abraham tienden genomen, en hij heeft hem gezegend die de beloften gekregen had.

7Nu is het ontegenzeglijk zo dat wat minder is, gezegend wordt door wat meer is.

8En hier nemen sterfelijke mensen tienden, maar daar nam iemand ze van wie getuigd wordt dat hij leeft.

9En – om zo te zeggen – ook Levi, die tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven.

10Want hij was nog in het lichaam van zijn vader, toen Melchizedek hem tegemoet ging.

Christus Priester tot in eeuwigheid

11Gal. 2:21Als dan door het Levitische priesterschap de volmaaktheid bereikt had kunnen worden – want onder dit priesterschap had het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig dat er een andere Priester naar de ordening van Melchizedek zou opstaan, Eén van Wie niet gezegd kan worden dat Hij naar de ordening van Aäron was?

12Als het priesterschap verandert, vindt er immers ook noodzakelijkerwijs een verandering van de wet plaats.

13Want Hij van Wie deze dingen gezegd worden, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich ooit tot de altaardienst begeven heeft.

14Het is immers overduidelijk Jes. 11:1; Matt. 1:3dat onze Heere van Juda afstamt, over welke stam Mozes niets gezegd heeft in verband met het priesterschap.

15En dit wordt nog veel duidelijker, als er naar het evenbeeld van Melchizedek een andere Priester opstaat,

16Die dat niet geworden is op grond van een wettelijk voorgeschreven afstamming,7:16 wettelijk voorgeschreven afstamming - Letterlijk: wet van het vleselijk gebod. maar uit kracht van onvergankelijk leven.

17Hij getuigt immers: Ps. 110:4; Hebr. 5:6U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek.

18Want de terzijdestelling van het voorgaande gebod vindt plaats vanwege zijn zwakheid en nutteloosheid.

19Hand. 13:39; Rom. 3:28; 8:3; Gal. 2:16De wet heeft namelijk niets tot volmaaktheid gebracht, Joh. 1:17; Rom. 3:21maar de totstandbrenging van een betere hoop, waardoor wij tot God naderen, doet dat wel.

20En in zoverre Hij geen Priester is geworden zonder het zweren van een eed – want zij zijn wel zonder het zweren van een eed priester geworden,

21maar Hij is het geworden met het zweren van een eed door God, Die tegen Hem gezegd heeft: Ps. 110:4De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek –

22in zoverre is Jezus Borg geworden van een zoveel beter verbond.

23En zij zijn wel in groten getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden altijd te blijven,

24maar Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een Priesterschap dat niet op anderen overgaat.

25Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft 1 Tim. 2:5; 1 Joh. 2:1om voor hen te pleiten.

26Want zo'n Hogepriester hadden wij nodig: heilig, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en boven de hemelen verheven.

27Hij heeft het niet nodig, zoals de hogepriesters, elke dag Lev. 9:7; 16:6; Hebr. 5:3eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers te brengen en pas daarna voor die van het volk. Want dat heeft Hij eens en voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf offerde.

28Want de wet stelt mensen, die met zwakheid behept zijn, aan als hogepriester. Maar het woord van de eed die na de wet gezworen is, stelt de Zoon aan, Die tot in eeuwigheid volmaakt is.

7

Het hogepriesterschap van Melchizédek

1Want Gen. 14:18.deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoet ging, als hij wederkeerde van het slaan der koningen, en hem zegende;

2Aan welken ook Abraham van alles de tienden deelde; die vooreerst overgezet wordt, koning der gerechtigheid, en daarna ook was een koning van Salem, hetwelk is een koning des vredes;

3Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende; maar den Zoon van God gelijk geworden zijnde, blijft hij een priester in eeuwigheid.

4Aanmerkt nu, hoe groot deze geweest zij, aan denwelken ook Abraham, de patriarch, tienden gegeven heeft uit den buit.

5En die uit de kinderen van Levi het priesterdom ontvangen, Num. 18:21. Deut. 18:1. Joz. 14:4. 2 Kron. 31:5.hebben wel bevel om tienden te nemen van het volk, naar de wet, dat is, van hun broederen, hoewel die uit de lenden van Abraham voortgekomen zijn.

6Maar hij, die zijn geslachtsrekening uit hen niet heeft, die heeft Gen. 14:20.van Abraham tienden genomen, en hem, die de beloftenissen had, heeft hij gezegend.

7Nu, zonder enig tegenspreken, hetgeen minder is, wordt gezegend van hetgeen meerder is.

8En hier nemen wel tienden de mensen, die sterven, maar aldaar neemt ze die, van welken getuigd wordt, dat hij leeft.

9En, om zo te spreken, ook Levi, die tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven;

10Want hij was nog in de lenden des vaders, als hem Melchizédek tegemoet ging.

11Gal. 2:21.Indien dan nu de volkomenheid door het Levietische priesterschap ware (want onder hetzelve heeft het volk de wet ontvangen), wat nood was het nog, dat een ander Priester naar de ordening van Melchizédek zou opstaan, en Die niet zou gezegd worden te zijn naar de ordening van Aäron?

12Want het priesterschap veranderd zijnde, zo geschiedt er ook noodzakelijk verandering der wet.

13Want Hij, op Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft.

14Want het is openbaar, Jes. 11:1. Matt. 1:3.dat onze Heere uit Juda gesproten is; op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap.

15En dit is nog veel meer openbaar, zo er naar de gelijkenis van Melchizédek een ander Priester opstaat:

16Die dit niet naar de wet des vleselijken gebods is geworden, maar naar de kracht des onvergankelijken levens.

17Want Hij getuigt: Ps. 110:4. Hebr. 5:6.Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek.

18Want de vernietiging van het voorgaande gebod geschiedt om deszelfs zwakheids en onprofijtelijkheids wil;

19Hand. 13:39. Rom. 3:28. 8:3. Gal. 2:16.Want de wet heeft geen ding volmaakt, Joh. 1:17. Rom. 3:21.maar de aanleiding van een betere hoop, door welke wij tot God genaken.

20En voor zoveel het niet zonder eedzwering is geschied, (want genen zijn wel zonder eedzwering priesters geworden;

21Maar Deze met eedzwering, door Dien, Die tot Hem gezegd heeft: Ps. 110:4.De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek).

22Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden.

23En genen zijn wel vele priesters geworden, omdat zij door den dood verhinderd werden altijd te blijven;

24Maar Deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap.

25Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft 1 Tim. 2:5. 1 Joh. 2:1.om voor hen te bidden.

26Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren, en hoger dan de hemelen geworden;

27Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, Lev. 9:7. 16:6. Hebr. 5:3.eerst voor zijn eigen zonden slachtofferen op te offeren, daarna, voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft.

28Want de wet stelt tot hogepriesters mensen, die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is.